arrestnummer
rolnummer 23-003282-00
datum uitspraak 23 augustus 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Amsterdam van 20 oktober 2000
in de strafzaak onder parketnummer 13-127016-00
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], Suriname, op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam.
Het hoger beroep van de officier van justitie en de verdachte is blijkens mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (vrijspraak).
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 oktober 2000 en in hoger beroep van 19 juli en 9 augustus 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 4 is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
- ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde -
hij op 29 februari 2000 te Amsterdam opzettelijk heeft verstrekt aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
- ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde -
hij op 29 februari 2000 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het buiten het grondgebied brengen van ongeveer 40.631 XTC-tabletten van een materiaal bevattende MDMA voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 40.631 XTC-tabletten voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
- ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde -
hij op 29 februari 2000 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,61 kilogram hennep en ongeveer 2,04 kilogram hashish en 660 sigaretten bevattende een hoeveelheid van een middel bevattende hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
medeplegen van het ter voorbereiding van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorhanden hebben van stoffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken en voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid zogenoemde XTC-pillen, die de verboden stof MDMA bevatten. Hiertoe heeft verdachte opgetreden als tussenpersoon tussen de producent van de pillen en de afnemers daarvan, die voor de aankoop van die pillen vanuit de Verenigde Staten van Amerika naar Nederland zijn gekomen. Door zijn handelen is verdachte medeverantwoordelijk voor de mogelijke handel en verdere verspreiding van deze verdovende middelen onder gebruikers. MDMA is een bewustzijnsverruimend middel, dat kan leiden tot schade aan de gezondheid bij de gebruikers daarvan. Bovendien gaat de handel in verdovende middelen veelal gepaard met vermogens- en andere criminaliteit die schadelijk is voor de samenleving. Bij de internationale handel in XTC/MDMA pillen worden hoge winsten behaald, terwijl bovendien de Nederlandse samenleving in zijn geheel in een kwaad daglicht wordt geplaatst.
Daarnaast heeft verdachte een grote hoeveelheid hash en hennep voorhanden gehad, die de voor coffeeshophouders toegestane hoeveelheid ruimschoots overstijgt.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, Ressort Amsterdam, op 18 juli 2000 opgemaakt door F.M.A. Stam, reclasseringswerker.
Het hof heeft rekening gehouden met de uit het uitttreksel uit het Documentatieregister betreffende verdachte van 13 februari 2001 blijkende veroordelingen van de verdachte.
Al het voorgaande overwegende is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat niet volstaan kan worden met de door de rechtbank opgelegde straf en dat alleen oplegging van na te noemen straf recht doet aan de ernst van het bewezene.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van VIER (4) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen, genoemd onder nummers 1 t/m 14, 19 t/m 25, 27 en 29 t/m 31 op de beslaglijst. Van de beslaglijst is een kopie aan dit arrest gehecht en de inhoud daarvan dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Altena, Bockwinkel en Schreuder, in tegenwoordigheid van mr. Berk als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 augustus 2001.
Mrs. Bockwinkel en Schreuder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.