in de zaak nr. 0061/97 TC
de dato 17 april 2001
1.1. Op 21 maart 1997 is een beroepschrift ingekomen van A, belastingadviseur te D, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep richt zich tegen de uitspraak van het Hoofd van het douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 7 februari 1997, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het bedrag dat aan douanerechten is vermeld in de uitnodiging tot betaling van 15 januari 1996 betreffende een definitieve mededeling afhandeling aangifte, is afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f. 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 11 mei 1999. Daar is verschenen A voornoemd namens belanghebbende; namens de inspecteur zijn verschenen R en V. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. In verband met de gewijzigde samenstelling van de Tariefcommissie heeft op 3 oktober 2000 een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen zijn daar niet verschenen.
2.1. Belanghebbende heeft op 24 mei 1994 bij de douaneambtenaren (de ambtenaren) te Y onder nummer .... een aangifte ten invoer in het vrije verkeer ingediend van goederen, in de aangifte omschreven als tenten van katoen van oorsprong uit Polen als bedoeld in artikel 1 van Protocol nr. 4 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Polen (hierna: het Protocol).
In de aangifte is een beroep gedaan op een preferentiële tariefbehandeling, waarvoor werd overgelegd een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
2.2. Belanghebbende heeft de aangifte gedaan in opdracht van R B.V. te D, Aan deze firma is op 7 januari 1994, onder nummer ...., een doorlopende vergunning passieve veredeling verleend. Daarbij is de vrijstellingsgenietende vergunning verleend tot wederinvoer - met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van douanerechten - van in Polen verkregen veredelingsproducten, zijnde tenten van katoen van post 6306 21 00 van het gemeenschappelijk douanetarief (het GDT).
De vergunning staat toe dat voor de wederingevoerde goederen een beroep wordt gedaan op een preferentiële tariefregeling door overlegging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
2.3. Ten tijde van de wederinvoer bedroeg het tarief van de rechten van post 6306 21 00 van het GDT 14% van de douanewaarde; voor deze post gold voor Polen een preferentieel tarief van 8%.
2.4. Op 31 januari 1996 is de verificatie beëindigd; in afwijking van de aangifte hebben de ambtenaren belanghebbende een heffing opgelegd, welke, omdat de preferentiële oorsprong niet werd aangetoond, als volgt is berekend:
Douanewaarde van de tenten f 156.290,--.
douanerechten: 14% van f 156.290,-- = f. 21.880,02
aftrek voor gedeeltelijke vrijstelling: f 6.809,69
___________
verschuldigd: f 15.071,33.
2.5. Tot de gedingstukken behoort een brief van de Poolse douaneautoriteiten te Warschau (Glowny Urzad Cel) van 11 mei 1995, die luidt als volgt:
"Subject: verification of origin document EUR 1 No.A. 0000
In reply to your letter dated 7.02.1995, I would like to inform you that verification of the goods covered by above mentioned certificate has confirmed that they don't satisfy the relevant rules of origin for preferential trade between EC and Poland.
Because of this I can not confirm that the goods covered by enclosed EUR 1 certificate are of Polish origin.".
In geschil is of de inspecteur belanghebbende terecht een heffing van douanerechten heeft opgelegd. De berekening van deze rechten, waarbij rekening is gehouden met de sub 2.2. vermelde vrijstellingsvergunning, is niet in geschil.
4. Het standpunt van belanghebbende
De Poolse producent heeft van goederen, die voor minstens 95% uit Nederland afkomstig zijn, tenten vervaardigd. Op basis van het feit dat het voor de vervaardiging van de tenten gebruikt acrylband niet van oorsprong uit de Gemeenschap was, heeft de douane de oorsprong Polen niet erkend en een naheffing opgelegd. Dit acrylband maakt echter minder dan 5% van de waarde van de tenten uit, zodat op grond van aantekening 7 van bijlage I van het Protocol de naheffing ten onrechte is opgelegd.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Producten van GS-post 6306, zoals de onderhavige tenten, worden volgens artikel 4 en de lijst van bijlage II van het Protocol geacht een toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan, wanneer bij de vervaardiging slechts gebruik wordt gemaakt van geïmporteerde materialen, die het productiestadium van ongebleekt eendraadsgaren niet te boven gaan. Bij vervaardiging waarbij materialen van oorsprong uit de Gemeenschap worden gebruikt, behoeven deze materialen door toepassing van de cumulatieregel, slechts een bewerking te ondergaan die uitgaat boven de altijd ontoereikende bewerkingen.
Uit de bij de aangifte overgelegde uitvoerbescheiden bleek dat de voor de betreffende zending tenten uitgevoerde materialen voor een deel niet de Gemeenschapsoorsprong hadden. Het niet van oorsprong zijnde acrylband bleek niet te voldoen aan de gestelde voorwaarden terzake van een toereikende be- of verwerking. Het acrylband bevond zich in een later productiestadium dan dat van ongebleekt eendraadsgaren. Derhalve werd het certificaat inzake goederenverkeer EUR 1 overeenkomstig de procedure van artikel 27 van eerdergenoemd Protocol voor een controle achteraf aan de Poolse autoriteiten gezonden. Bij de sub 2.5. vermelde brief hebben die autoriteiten medegedeeld dat niet aan de oorsprongsregels werd voldaan.
5.2. Bij de berekening van de verschuldigde douanerechten is rekening gehouden met de gedeeltelijke vrijstelling ter zake passieve veredeling van de goederen.
5.3. Wanneer een vergunning economische veredeling, afgegeven door de Centrale Dienst voor in- en uitvoer, had kunnen worden overgelegd, kon aanspraak worden gemaakt op toepassing van een nihilheffing; een dergelijke vergunning kon belanghebbende niet overleggen, zodat de naheffing terecht is opgelegd.
6.1. Gelet op de sub 2.5. vermelde brief van de Poolse douaneautoriteiten en hetgeen sub 5.1. is gesteld, is naar het oordeel van de Tariefcommissie niet komen vast te staan dat sprake is van goederen van oorsprong uit Polen, zodat bij het doen van de uitnodiging tot betaling terecht geen rekening is gehouden met het preferentiële tarief.
6.2. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat de importeur sub 2.2. niet in het bezit is van een vóór de uitvoer door de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer te G afgegeven bijzondere (economische) vrijstelling zoals bedoeld bij Verordening (EG) nr. 3036/94, Pb. 1994. L 322. Daarbij merkt de Tariefcommissie op dat het verwijt van belanghebbende aan de inspecteur dat niet op het bestaan van een bijzondere vrijstelling is gewezen, geen doel treft. Als ervaren marktdeelnemer had meergenoemde importeur zelf informatie bij het ministerie van Economische Zaken kunnen inwinnen.
6.3. Het hiervoor sub 6.1. en sub 6.2. overwogene heeft tot gevolg dat bij de wederinvoer van de goederen geen recht bestaat op een nihilheffing of een verlaagde heffing, anders dan zoals daarmede bij de uitnodiging tot betaling rekening is gehouden, zodat het beroep dient te worden afgewezen.
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen in raadkamer op 7 november 2000 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis, lid, en
mr. M.J. Kuiper, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 17 april 2001.