ECLI:NL:GHAMS:2001:AO5485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0039/2000
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.W.M. Tijnagel
  • H.J. Bokhorst
  • J.J.A.M. Kennis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de inspecteur inzake douanewetgeving en indeling van kaas onder de regeling actieve veredeling

In deze zaak heeft de Tariefcommissie uitspraak gedaan op het beroep van A. van B. namens de besloten vennootschap C. tegen de beslissing van de inspecteur van het Douanedistrict D. De procedure begon met een beroepschrift dat op 8 maart 2000 werd ingediend, gericht tegen een uitspraak van de inspecteur van 28 januari 2000. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen een eerdere mededeling van 26 april 1999 ongegrond verklaard. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 februari 2001, waarbij zowel de belanghebbende als de inspecteur vertegenwoordigd waren.

De kern van het geschil betreft de vraag of de inspecteur terecht heeft geweigerd een voor bezwaar vatbare beschikking af te geven. Belanghebbende stelde dat de inspecteur in zijn brief van 9 november 1998 een besluit had genomen dat onder de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. De inspecteur daarentegen betoogde dat deze brief geen rechtsgevolgen beoogde en dus niet als een besluit kon worden aangemerkt.

De Tariefcommissie oordeelde dat de mededeling van de inspecteur niet kan worden aangemerkt als een rechtshandeling die gericht is op zelfstandig rechtsgevolg. De commissie concludeerde dat de inlichtingen die door de inspecteur zijn verstrekt, geen betrekking hebben op een specifiek geval en derhalve niet onder de definitie van een beschikking vallen zoals bedoeld in de douanewetgeving en de Awb. De Tariefcommissie verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de inspecteur terecht had geweigerd om een beschikking te geven op het verzoek van belanghebbende.

De uitspraak van de Tariefcommissie is openbaar uitgesproken op 3 april 2001, en de proceskosten werden niet toegewezen, omdat de commissie geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

DE TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0039/2000 TC
de dato 3 april 2001
1. De procedure
1.1. Op 8 maart 2000 is een beroepschrift ingekomen van A. van B. te X., ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C. te Y., belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict D. (hierna: de inspecteur) van 28 januari 2000, nr. ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen een geschrift van 26 april 1999, betreffende "uw verzoek beschikking op aanvraag", ongegrond is verklaard.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 20 februari 2001. Daar zijn verschenen namens belanghebbende A. en mr. E., en namens de inspecteur dr. F., G. en H. Belanghebbende heeft twee pleitnota's en de inspecteur een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Bij brief van 9 oktober 1998 heeft belanghebbende aan de douanepost I. het volgende medegedeeld:
"Betreft: toestemming actieve veredeling ... en ...
nr. ... en nr. ...
het aangeven en verwerken van kaas onder de GN Code 0406 90 01
Voor de goede orde verwijs ik naar ons telefoongesprek van vanmorgen en bevestig ik de mededeling dat voor bovengenoemde aangiften geen verklaring of vergunning nodig is van de zijde van de douane waar kaas - welke niet inpasbaar is onder "met name genoemde" of "overigen" - onder de GN-Code 0406 90 01 verwerkt wordt tot poederkaas. Hierbij werd door U verwezen naar toepassing van verordening actieve veredeling, 585bis van UCDW. (...)
(...)
de verklaring van het Productschap voor Zuivel is dan ook juist, met name de stellingname "kaas voor verwerking GN Code 0406 90 01 kan toegepast worden in actieve veredeling voor kaassoorten die niet geplaatst kunnen worden onder een GN-code met duidelijke omschrijving.
(...)
Vervolgens heb ik ook toegelicht dat wij als bedrijf - door geen duidelijke uitspraak van de zijde van de Douane - genoopt zouden zijn tot het doen van niet juiste aangiften voor kaassoorten die vallen onder de GN-code 0406 90 86 en/of
GN-code 0406 90 87. Dit kan en zal niet gebeuren, hetgeen betekent dat wij ernstig belemmerd worden in de planning en uitvoering van onze werkzaamheden.
(...)
Wij verzoeken U dan ook binnen een periode van 5 werkdagen na ontvangst van deze brief schriftelijk duidelijkheid te geven daar wij, zoals door U medegedeeld, momenteel geen verdere aanvragen voor actieve veredeling met kaassoorten ingedeeld onder de GN-code 0406 90 01 kunnen indienen tot nader order".
2.2. Bij brief van 16 oktober 1998 heeft de douane, voorzover hier van belang, het volgende aan belanghebbende medegedeeld:
"Ik heb (...) begrepen dat u goederen onder de regeling actieve veredeling heeft gebracht met de goederencode 0406 90 01 waaraan de regeling bijzondere bestemmingen is gekoppeld. Er is destijds weliswaar telefonisch medegedeeld dat dit werd toegestaan, echter na nadere bestudering van de wettelijke bepalingen is door mij vastgesteld dat voorgaande handelwijze onjuist is. Ik sta in het kader van de controlemogelijkheden, de beheersbaarheid van de werkstromen en op basis van de voorwaarden voortvloeiende uit het CDW deze handelwijze dan ook niet meer toe.".
2.3. Belanghebbende heeft op de sub 2.2. vermelde brief van de inspecteur bij brief van 27 oktober 1998 gereageerd. Daarbij heeft zij verzocht aan de inspecteur om op het ingenomen standpunt terug te komen en alsnog schriftelijk te bevestigen dat goederencode 0406 9001 kan worden toegepast voor de in het kader van de regeling actieve veredeling ingevoerde in die brief met name genoemde kaassoorten.
2.4. Bij brief van 9 november 1998, kenmerk ..., heeft de inspecteur, voorzover hier van belang, het volgende medegedeeld: "In mijn brief van 16 oktober 1998 (kenmerk: ...) heb ik uitvoerig beargumenteerd dat goederen naar hun eigen aard en samenstelling moeten worden ingedeeld bij toepassing van de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het systeem inzake schorsing. Bij het toepassen van de douaneregeling in het vrije verkeer brengen van de goederen kan een bijzondere bestemming van toepassing zijn. In uw brief van 27 oktober 1998 bent u van mening dat op basis van artikel 304 van de Toepassingsverordening CDW (Tariefcommissie: UCDW) de goederencode 0406 90 01, zonder dat daarvoor een vergunning bijzondere bestemming nodig is, toegepast kan worden voor de in het kader van de actieve veredeling verwerkte kaas.
Mijns inziens is artikel 304 UCDW een verplichtingsartikel wanneer in het kader van de regeling in het vrije verkeer brengen een keuzemogelijkheid tussen twee posten of postonderverdelingen bestaat. De bepalingen betreffende de verplichte vergunning en de overige bepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk 2, Titel I, in het vrije verkeer brengen van de UCDW zijn dan niet van toepassing. Een gelijk-soortige bepaling is echter niet in Titel III, Hoofdstuk 3, Actieve veredeling, van de UCDW opgenomen. Om toch voor een gunstige tariefregeling in aanmerking te kunnen komen wanneer wordt afgezien van de wederuitvoer na actieve veredeling is artikel 585bis van de UCDW vastgesteld. Derhalve zie ik geen aanleiding om op mijn eerder ingenomen standpunt terug te komen.
Bezwaar tegen beschikking
Tegen deze beschikking kunt u bezwaar maken. In dat geval moet u binnen zes weken na dagtekening van de beschikking een bezwaarschrift indienen bij het hoofd van het Douanedistrict D.".
2.5. Op 18 december 1998 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift nader is gemotiveerd bij brief van 25 januari 1999. Belanghebbende is gehoord op 14 april 1999. Belanghebbende is bij uitspraak van 23 april 1999, nr. ..., niet-ontvankelijk in het bezwaar verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld, welk beroep bij de Tariefcommissie is ingeschreven onder nr. 0110/99 TC. Dit beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met het onderhavige beroep.
2.6. Op 14 april 1999 heeft de gemachtigde van belanghebbende tevens aan de inspecteur om een "beschikking op aanvraag" verzocht.
Voorzover hier van belang houdt dit verzoek het volgende in:
"Onder verwijzing naar de bespreking van 14 april 1999 die wij namens
C. met u hebben gevoerd, vragen wij uw aandacht voor het volgende.
(...)
Als laatste is in deze brief opgenomen dat tegen deze beschikking binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt. Op 18 december 1998 hebben wij namens belanghebbende bezwaar gemaakt. In uw brief van 29 maart 1999, kenmerk
..., heeft u vervolgens meegedeeld dat u dit bezwaar niet-ontvankelijk wilt verklaren. De reden hiervoor is dat u van mening bent dat het genoemde besluit van 9 november 1998 geen voor bezwaar en beroep openstaande beschikking is en dat de verwijzing in het besluit van 9 november 1998 naar de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar ten onrechte is geschied.
Hoewel wij uw mening op dit punt niet delen, willen wij voorkomen dat een langdurige procedure ontstaat over de ontvankelijkheid, met het gevaar dat op het geschil ten principale uiteindelijk geen uitspraak wordt verkregen.
Gelet op het vorengaande verzoeken wij u op grond van artikel 30a, lid 2, Algemene wet rijksbelastingen alsnog een beslissing te nemen op onze fax van 27 oktober 1998.
Volgens artikel 30a, lid 2, Algemene wet rijksbelastingen moet een dergelijk verzoek worden ingediend binnen vier weken nadat de inspecteur de beslissing heeft medegedeeld. Wij beschouwen uw brief van 29 maart 1999 als deze mededeling. Immers door middel van deze brief heeft u medegedeeld dat de brief van 9 november 1998, met bezwaarclausule, niet als een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking kan worden aangemerkt.".
2.7. Op het sub 2.6. vermelde verzoek heeft de inspecteur bij brief van 26 april 1999 het volgende medegedeeld:
"(...)
Aan uw verzoek kan ik niet tegemoet komen om de volgende reden.
Om op verzoek een beslissing bij beschikking te kunnen bevestigen, moet zoals reeds blijkt uit de tekst van artikel 30a, lid 2, van de AWR, sprake zijn van een beslissing, door de inspecteur op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet anders dan bij beschikking in de zin van artikel 1:3, lid 2, van de Awb genomen. Een dergelijke beslissing ontbreekt hier.
Een beslissing zou impliceren dat de inspecteur zich in verband met de douanewetgeving uitspreekt over een bepaald concreet geval. Deze uitspraak zou moeten worden gedaan ten aanzien van een of meer personen wier identiteit vaststaat en zou voor deze persoon of personen rechtsgevolgen moeten hebben. Daarvan nu is in het onderhavige geval geenszins sprake. Veeleer betreft het hier inlichtingen betreffende de toepasselijke douanewetgeving. Deze inlichtingen houden in de eerste plaats geen verband met een concrete, daadwerkelijk voorliggende aangifte. Daarenboven hebben de inlichtingen niet op een individueel geval betrekking maar zijn zij zeer algemeen informatief van aard, en brengen zij voor uw cliënte geen rechtsgevolgen met zich mee. Eventuele rechtsgevolgen vloeien, zoals ik reeds opmerkte in mijn uitspraak op bezwaar met kenmerk ... d.d. 23 april 1999, niet voort uit de door u bedoelde brief, maar volgen rechtstreeks uit het Communautair douanewetboek. Deze Verordening heeft een algemene strekking, en is derhalve niet gericht tot een bepaalde persoon. Dit sluit de bezwaar- en beroepsmogelijkheid uit.".
2.8. Op 26 mei 1999 heeft belanghebbende tegen de sub 2.7. genoemde brief een bezwaarschrift ingediend. Belanghebbende is op 14 september 1999 omtrent dit bezwaar gehoord. De inspecteur heeft dit bezwaar bij de sub 1.1. vermelde uitspraak ongegrond verklaard.
3. Het geschil
In geschil is primair het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht bij de sub 2.7. vermelde brief heeft geweigerd een voor bezwaar vatbare beschikking af te geven. Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag of in het kader van de regeling actieve veredeling in te voeren kaas kan worden ingedeeld onder post 0406 90 01 van het GDT, zoals belanghebbende voorstaat, dan wel onder de posten 0406 90 86 casu quo 0406 90 87 moet worden ingedeeld, zoals de inspecteur verdedigt.
Deze posten luiden als volgt:
"0406 Kaas en wrongel:
(...)
0406 90 - andere kaas:
0406 90 01 - - bestemd voor verwerking (2)
- - andere:
(...)
- - - andere:
(...)
- - - - andere:
- - - - - met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten en
een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa:
(...)
- - - - - - van meer dan 47 doch niet meer dan 72 gewichtspercenten:
(...)
- - - - - - - andere kaas, met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije
kaasmassa:
0406 90 86 - - - - - - - - van meer dan 47 doch niet meer dan 52 gewichtspercenten
0406 90 87 - - - - - - - - van meer dan 52 doch niet meer dan 62 gewichts-
percenten".
(2) Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de de op dit gebied geldende communautaire bepalingen.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De sub 2.4. genoemde brief van de inspecteur is als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te merken. Aan de brief ligt ten grondslag een verschil in inzicht in de toepassing van het tarief; een besluit daaromtrent is aan te merken als een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de Douanewet. Indien mocht worden geoordeeld dat de voormelde brief niet aan de eisen van artikel 1:3 Awb voldoet, dan geldt dat de inspecteur een beschikking op aanvraag had moeten verstrekken op grond van artikel 30a, lid 2, AWR. Er is immers sprake van een beslissing door de inspecteur. die op verzoek van belanghebbende door de inspecteur bij beschikking kan worden bevestigd. In artikel 30a, lid 2, AWR is niet de eis gesteld dat de beslissing rechtsgevolgen moet hebben.
4.2. Belanghebbende heeft op 9 oktober 1998 de douane verzocht om een partij zogenaamde low fat cheddar, edammer en gouda kaas in het kader van de regeling actieve veredeling te mogen aangeven onder post 0406 9001 als kaas bestemd voor verwerking. De kaas is van oorsprong uit derde landen, niet homogeen van samenstelling en bestemd voor verwerking. Met toepassing van indelingsregel 1, dient, gelet op de bewoordingen van post 0406 90 01, de kaas in die post van het GDT te worden ingedeeld.
De kazen verschillen alle van vochtgehalte; nu daardoor het vochtgehalte van een gehele partij niet is vast te stellen, is indeling onder post 0406 90 86 van het GDT, dan wel post 0406 09 87 niet mogelijk. De kans dat bij monstername een andere goederencode wordt bevonden dan aangegeven is zeer realistisch.
4.3. Titel I, hoofdstuk 2, van Deel II is op grond van artikel 304, lid 1, UCDW enkel van toepassing wanneer op basis van een bijzondere bestemming van een gunstige tariefregeling gebruik wordt gemaakt. Daarvan is geen sprake, omdat de heffing van post 0406 9001 hoger is dan die van de posten 0406 90 86 en 0406 90 87.
GN code 0406 90 01 onderscheidt zich alleen van de andere codes van post 0406 door de verwijzing via een voetnoot dat deze onderverdeling is onderworpen aan voorwaarden en bepalingen. Wanneer die voorwaarden niet van toepassing zijn,
vervalt het onderscheid met die posten. Dit geldt ook voor de indeling van goederen die onder de regeling actieve veredeling worden ingevoerd.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Bezwaar staat slechts open tegen besluiten. Ingevolge artikel 1:3 Awb wordt onder "besluit" verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De brief van 9 november 1998 vormt geen beslissing; in die brief wordt immers uitsluitend weergegeven het inzicht van de douane in het communautaire recht bij een mogelijke samenloop van actieve veredeling en bijzondere bestemmingen, zulks naar aanleiding van het verzoek daartoe van belanghebbende. Deze inlichting kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel
1:3 Awb, omdat daarmee geen rechtsgevolgen zijn beoogd. De inlichting brengt geen wijziging aan in de rechtspositie van belanghebbende. Als er al sprake is van optredende rechtsgevolgen, dan vloeien die voort uit de rechtstreeks toepasselijke wettelijke voorschriften, niet uit de mededeling van de douane. In de brief is ten onrechte een bezwaarclausule opgenomen.
De inspecteur stelt terecht te hebben geweigerd om tegemoet te komen aan het verzoek van belanghebbende om de sub 2.4. vermelde brief aan te merken als een beslissing in de zin van artikel 30a van de AWR en dit, met toepassing van lid 2, van dat artikel bij beschikking te bevestigen. De in die beschikking te vatten beslissing moet aan de eisen voldoen en bijvoorbeeld op rechtsgevolg gericht zijn; daarvan is in de meerbedoelde brief van 9 november 1998 geen sprake.
5.2. Op grond van de wettelijke bepalingen komt de douane tot de conclusie dat de toepasselijke wetgeving aldus moet worden uitgelegd, dat het niet is toegestaan om voor de plaatsing van goederen onder de regeling actieve veredeling een goederencode te gebruiken, waaraan de regeling bijzondere bestemmingen is gekoppeld.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ingevolge artikel 243, lid 1, van het CDW heeft iedere persoon het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten, die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.
Blijkens het tweede lid van dat artikel kan het recht op beroep worden uitgeoefend in een eerste fase (bezwaar), bij de daartoe door de Lid-Staten aangewezen douaneautoriteit.
In artikel 4, lid 5, van het CDW is bepaald dat in de zin van dit wetboek onder beschikking moet worden verstaan: elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen (...) rechtsgevolgen heeft; hieronder vallen onder meer bindende tariefinlichtingen als bedoeld in artikel 12.
6.2. Ingevolge artikel 1:3, lid 1, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder beschikking wordt op grond van het tweede lid van dat artikel verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan.
6.3. Ingevolge artikel 23, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan hij die bezwaar heeft tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet door de inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking een bezwaarschrift indienen.
In artikel 30a van de AWR is bepaald dat een beslissing die door de inspecteur is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet, indien deze, in voorkomend geval met toepassing van het tweede lid, is aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 1:3, lid 2, van de AWB, voor bezwaar vatbaar is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de inspecteur bevestigt op verzoek van degene te wiens aanzien hij op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet anders dan bij beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb een beslissing heeft genomen, die beslissing bij zodanige beschikking. Het verzoek wordt ingediend binnen vier weken nadat de inspecteur de beslissing heeft medegedeeld.
6.4. Naar het oordeel van de Tariefcommissie heeft de inspecteur met de sub 2.4. vermelde brief op verzoek van belanghebbende een inlichting betreffende de toepassing van de douanewetgeving verstrekt als bedoeld in artikel 11 van het CDW.
Een zodanige mededeling over de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften kan niet worden aangemerkt als een rechtshandeling, omdat zij niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht. Die mededeling kan dan ook noch worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 4, lid 5, van het CDW noch als een beschikking in de zin van artikel 1:3, lid 2, van de Awb.
6.5. Artikel 3:45, lid 1, Awb strekt ertoe het bestuursorgaan te verplichten belanghebbende op het rechtsmiddel van bezwaar te wijzen. Die vermelding schept echter op zichzelf niet een bezwaarmogelijkheid.
6.6. Het sub 6.1. tot en met 6.3. overwogene wordt niet anders doordat belanghebbende in de onderhavige zaak de inspecteur heeft verzocht op de voet van artikel 30a, lid 2, AWR een beschikking te nemen. Immers, in de sub 4.2. genoemde brief is geen beslissing vastgelegd, en derhalve kan zulks ook niet bij beschikking worden bevestigd. De inspecteur heeft derhalve terecht geweigerd aan het verzoek van belanghebbende te voldoen, en terecht het bezwaar ongegrond verklaard. Een beschouwing met betrekking tot het materiële opgeworpen geschil kan niet aan de orde komen.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
8. De beslissing
De Tariefcommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 3 april 2001 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E Padt als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 3 april 2001.