ECLI:NL:GHAMS:2002:AD8712

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000659-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. IJland-van Veen
  • A. Nijboer
  • J. Houben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvolkomenheden in het onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 23 februari 2001. De verdachte, R.P., was in eerste aanleg veroordeeld, maar heeft hoger beroep ingesteld. De raadsman van de verdachte heeft diverse onvolkomenheden in het onderzoek aangevoerd, waaronder het ontbreken van historische printgegevens, het niet tijdig horen van verdachten en getuigen, en het niet toevoegen van relevante telefoontaps aan het dossier. Deze tekortkomingen zouden volgens de raadsman leiden tot schendingen van de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Het hof heeft erkend dat er onvolkomenheden in het onderzoek zijn, maar oordeelt dat deze niet zodanig ernstig zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Het hof heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door de zevende meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters M. IJland-van Veen, A. Nijboer en J. Houben zitting hadden. De uitspraak is gedaan op de openbare terechtzitting van 29 januari 2002.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000659-01
datum uitspraak 29 januari 2002
tegenspraak
Arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Haarlem van 23 februari 2001
in de strafzaak onder parketnummer 15/094086-99
tegen
R.P. ,
geboren te op ,
.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 februari 2001 en de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2001, 3 januari 2002, 4 januari 2002 en 15 januari 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal inhoudende dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem primair en subsidiair tenlaste is gelegd en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaar-ding. Van de dagvaarding is een kopie als bijlage I (a en b) in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgeno-men.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2002 betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, aangezien zijns inziens met name tijdens het opsporingsonderzoek zodanige schendingen van de beginselen van een behoorlijke procesorde zouden hebben plaatsgehad, dat het openbaar ministerie het recht om zijn cliënt te vervolgen heeft verspeeld.
De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, de volgende punten aangevoerd: In de onderhavige zaak bevinden zich geen (historische) printgegevens in het dossier, er is niet tijdig huiszoeking gedaan, verdachten en getuigen zijn niet tijdig gehoord, in Suriname is geen voor de hand liggend onderzoek gedaan en de boekhouding van het door het openbaar ministerie als dekmantelbedrijf beschouwde X is niet aan het dossier toegevoegd. Voorts is een aantal als relevant te kwalificeren telefoontaps niet verder uitgewerkt en tijdig in het dossier gevoegd en zijn diverse verhoren niet of slordig gerelateerd, terwijl verdachte niet tijdig is geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek en aldus niet in de gelegenheid is geweest daarop te reageren en zijn verdediging daarop te richten.
Voor deze onvolkomenheden in het onderzoek is geen bevredigende verklaring gegeven, waardoor deze onvolkomenheden als schendingen van de beginselen van behoorlijk procesrecht aangemerkt moeten worden, aldus nog steeds de raadsman.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Aan de raadsman kan worden toegegeven - zoals ook de advocaat-generaal heeft erkend - dat aan het onderzoek in deze zaak onvolkomenheden kleven. Aannemelijk is dat deze onvolkomenheden ten dele zijn terug te voeren op de omstandigheid dat het onderzoek, dat al voor 3 mei 1999 was aangevangen - zij het tegen andere verdachten - , breder was opgezet in de hoop aldus meer betrokkenen bij de invoer van de cocaïne te kunnen achterhalen. Deze brede opzet was, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs, alleszins gerechtvaardigd, maar de vereiste zorgvuldigheid in het onderzoek jegens verdachte heeft daar kennelijk onder te lijden gehad.
Naar het oordeel van het hof leveren de onvolkomenheden in het onderzoek echter, noch ieder op zich, noch deze tezamen genomen, een zodanig ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde op dat zulks tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat wel printgegevens zijn opgevraagd maar (doelbewust) niet aan het dossier toegevoegd. Ook de overige door de raadsman opgesomde onvolkomenheden in het onderzoek zijn niet te beschouwen als ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
-1.00 stk verpakkingsmateriaal
-1.00 stk diverse kl: wit; Airwaybill 19234722623
-1.00 stk notitie en memo
-19.00 stk diverse, schrift
-1.00 stk rekening, factuur
20.00 stk diverse; bescheiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechts-hof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. IJland- van Veen, Nijboer en Houben, in tegen-woordig-heid van mr. Janssen als grif-fier, en is uitge-sproken op de open-bare terecht-zit-ting van dit ge-rechtshof van 29 januari 2002.