ECLI:NL:GHAMS:2002:AD8852

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/683
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Loon
  • mr. Van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van reiskosten en makelaarskosten door een uitgezonden ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2002 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van reiskosten en makelaarskosten door een uitgezonden ambtenaar, belanghebbende X. De belanghebbende, die in 1997 was uitgezonden naar B, maakte kosten voor het bezoeken van zijn dochter in Nederland, makelaarskosten voor de verkoop van zijn woning in Nederland en makelaarskosten voor het vinden van woonruimte in B. De inspecteur van de Belastingdienst had deze kosten niet geaccepteerd als aftrekbare beroepskosten.

De belanghebbende stelde dat de reiskosten voor het bezoeken van zijn dochter aftrekbaar moesten zijn, omdat hij gescheiden was en zijn dochter bij haar moeder in Nederland woonde. De inspecteur betwistte dit, stellende dat de kosten een privé-karakter hadden en derhalve niet aftrekbaar waren. Het Hof oordeelde dat de kosten van de vliegreis en autohuur geen kosten waren gemaakt tot verwerving, inning en behoud van inkomsten, en dat het bezoeken van verwanten een privé-aangelegenheid is.

Wat betreft de makelaarskosten voor het vinden van woonruimte in B, oordeelde het Hof dat deze kosten ook niet aftrekbaar zijn, omdat ze tot de privésfeer behoren, ongeacht de omstandigheden van de dienstbetrekking. De belanghebbende had bovendien geen bewijs geleverd dat de inspecteur in vergelijkbare gevallen wel aftrek had toegestaan, waardoor zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde.

Ten slotte oordeelde het Hof dat de makelaarskosten die verband hielden met de verkoop van de woning in Nederland ook niet aftrekbaar waren, omdat deze kosten tot de vermogenssfeer behoren. Het Hof concludeerde dat de inspecteur in al zijn standpunten gelijk had en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak is vastgesteld door mr. Van Loon, met mr. Van Schaik als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 februari 2000, aangevuld bij schrijven van 8 maart 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 17 januari 2000, betreffende de ten name van belang-hebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, gedagtekend 4 januari 1999. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag bij de bestreden uitspraak afgewezen.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag in overeenstemming met belanghebbendes stellingen.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 6 oktober 2000 zijn verschenen belanghebbende in persoon, tot bij-stand vergezeld van (…), alsmede de heren (…) en (…) namens de inspecteur. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgelezen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.
Na de zitting heeft een schriftelijke behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft op 23 oktober 2000 een brief van 20 oktober 2000 van belanghebbende ontvangen en heeft die brief in kopie aan de inspecteur gezonden. Bij brief van 31 oktober 2000 aan de griffier heeft de inspecteur op de brief van belanghebbende gereageerd. De griffier heeft een kopie van de brief van de inspecteur aan belanghebbende gezonden. Partijen hebben vervolgens schriftelijk aangegeven af te zien van een nieuw onder-zoek ter zitting in de onderhavige zaak.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is in 1997 gescheiden van mevrouw A. Belanghebbende heeft een dochter uit een eerder huwelijk. Zij is geboren in 1990 en woont bij haar moeder in Nederland.
2.2. In 1997 was belanghebbende werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Vanaf 8 september 1997 was hij enkele jaren door het Korps Landelijke Politiedien-sten/Ministerie van Binnenlandse Zaken (hierna: KLPD) volgens de regeling honore-ring deskundigen voor lange duur van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken uitgezonden naar B. De genoemde regeling wijkt af van de uitzend-regeling van het Ministerie van Defensie.
2.3. In november 1997 heeft belanghebbende zijn voornoemde dochter bezocht. De hiermee gemoeide kosten -vliegreis en autohuur- bedroegen ƒ 2.059.
2.4. Belanghebbende is als alleenstaande uitgezonden naar B. Het bedrag dat belang-hebbende als alleenstaande voor verwoning vergoed krijgt is lager dan de vergoeding die samenwonende collega's daarvoor ontvangen. Na aankomst te B is belangheb-bende aanvankelijk in een zogenoemd doorgangsappartement gehuisvest. Om betaal-bare en passende woonruimte te B te vinden, heeft belanghebbende een makelaar ingeschakeld. De makelaarscourtage bedroeg ƒ 2.381.
2.5. Vóór zijn uitzending woonde belanghebbende in een eigen woning te C. Om financiële redenen en in verband met de uitzending naar B heeft belanghebbende die woning verkocht (transportdatum 16 oktober 1997). Ter zake van de verkoop van die woning heeft hij makelaarskosten ad ƒ 3.880 gemaakt.
2.6. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte inkomstenbelas-ting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 15.174. Daarbij heeft hij onder meer de onder 2.3., 2.4. en 2.5. genoemde bedragen als be-roepskosten in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrekposten niet geaccep-teerd en de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 27.265. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
3. Geschil
In geschil is of de onder 2.3., 2.4. en 2.5 genoemde bedragen als beroepskosten op belanghebbendes inkomen in aftrek kunnen komen, welke vraag door belanghebben-de bevestigend en door de inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering ervan wordt verwezen naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan -zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd.
door belanghebbende:
Toen ik was uitgezonden naar B was ik gescheiden en onderhield ik mijn dochter. Daarom moeten de reiskosten in aftrek komen.
Ik ben eerder, in 1992, naar B uitgezonden geweest. Toen heeft de inspecteur van de Belastingdienst Q de aftrek van de kosten van de makelaar te B wel toegestaan. In verband hiermee toon ik hierbij een brief van de inspecteur ter zake van de aanslag-regeling 1992. Ik kan eventueel teruggaan naar de inspecteur te Q voor bewijsmateri-aal.
door de inspecteur:
Belanghebbendes dochter behoort niet tot het gezin van belanghebbende.
De kosten van de makelaar te B betreffen de besteding van inkomsten en komen der-halve niet voor aftrek in aanmerking. Mensen moeten nou eenmaal zelf voor hun huisvesting zorgen. Ik begrijp uit de brief die belanghebbende hier toont dat de af-trekbaarheid van makelaarskosten bij het regelen van de aanslag 1992 aan de orde is geweest, maar uit die brief blijkt niet dat die kosten toen daadwerkelijk als aftrekpost zijn geaccepteerd. Ik kan de desbetreffende stukken niet meer achterhalen en ik weet niet of de inspecteur te Q toen een bewust standpunt heeft ingenomen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Wat betreft de onder 2.3. genoemde kosten heeft het volgende te gelden. Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Aftrekbare kosten zijn de op de inkomsten drukkende kosten zijn voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten en in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is. (…) De in de artikelen 36 en 37 opgenomen normeringen en beperkingen worden hierbij in acht genomen."
De kosten van de vliegreis en de autohuur die belanghebbende heeft gemaakt om zijn dochter te bezoeken zijn geen kosten gemaakt tot verwerving, inning en behoud van inkomsten. Belanghebbende woonde te B en zijn dochter bij haar moeder, van wie belanghebbende gescheiden is, in Nederland. Van gezinsbezoek is geen sprake. Het vanuit de woonplaats bezoeken van verwanten is een privé-aangelegenheid, ook als een nieuwe, verre woonplaats wordt gekozen in verband met de uitoefening van een dienstbetrekking en ook als de betrokken verwant een door de belastingplichtige on-derhouden eigen kind is. De kosten dragen dus een privé-karakter en zijn derhalve niet aftrekbaar.
5.2.1. Wat betreft de aftrekbaarheid van de onder 2.4. genoemde makelaarskosten ad ƒ 2.381 heeft het volgende te gelden.
5.2.2. In beginsel horen kosten van een makelaar, die worden gemaakt voor het zoe-ken van woonruimte, ook als zulks samenhangt met omstandigheden die in de sfeer van de dienstbetrekking zijn gelegen, tot de vermogens- of de privésfeer. De kosten zijn dus niet aftrekbaar.
5.2.3. Belanghebbende heeft gesteld dat aftrek van de genoemde makelaarskosten op grond van het gelijkheidsbeginsel mogelijk is, aangezien voor hem dezelfde, gunsti-gere, regeling zou moeten gelden als voor personen die onder de voorwaarden van het Ministerie van Defensie naar B worden uitgezonden.
5.2.4. De ongelijke behandeling waarop belanghebbende doelt is een behandeling van uitgezonden overheidspersoneel door KLPD enerzijds en door het Ministerie van Defensie anderzijds, derhalve van de desbetreffende werkgevers. Het betreft niet een behandeling, gelijk dan wel ongelijk, door de inspecteur. In het onderhavige geval heeft de inspecteur het gelijkheidsbeginsel niet geschonden. Belanghebbende heeft geen feiten gesteld die inhouden dat de inspecteur in gevallen die met de onderhavige zaak vergelijkbaar zijn aftrek van makelaarskosten heeft toegestaan.
5.2.5. In het beroepschrift en ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat het ver-trouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel geschonden is omdat de inspecteur de aftrek van kosten van de makelaar te B in een eerder jaar wel heeft geaccepteerd.
5.2.6. Indien een belastingplichtige zich op het vertrouwensbeginsel beroept, ligt het op zijn weg om de feiten en omstandigheden waarop het beroep is gebaseerd, aan te dragen en aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft ter zake geen schriftelijk stuk of ander bewijsmiddel bijgebracht. In zijn brief van 20 oktober 2000 aan de grif-fier schrijft hij bovendien:
"Ondanks verwoede pogingen ben ik er niet in geslaagd om in mijn eigen admini-stratie stukken te vinden die tot onderbouwing van mijn beroep op het gelijkheids-beginsel zouden kunnen dienen. Daarnaast heeft contact met de Belastingdienst te Q mij de mededeling opgeleverd dat alle bescheiden aangaande het belastingjaar 1992 zijn vernietigd."
5.2.7. Het Hof gaat ervan uit, dat waar belanghebbende in het beroepschrift en in de voornoemde brief van 20 oktober 2000 spreekt van het gelijkheidsbeginsel, hij het vertrouwensbeginsel bedoelt. Voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel geldt, wat de bewijslast betreft, overigens hetzelfde als voor een beroep op het vertrouwensbe-ginsel; de belastingplichtige die er een beroep op wil doen draagt de bewijslast. Ook met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende geen bewijsmateri-aal bijgebracht. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwens- en/of het gelijk-heidsbeginsel faalt derhalve.
5.3. Wat betreft de onder 2.5. genoemde kosten heeft het volgende te gelden. De ma-kelaarskosten die belanghebbende heeft gemaakt hebben betrekking op de verkoop van zijn in Nederland gelegen woonhuis. De kosten welke vallen op de verkoop van een eigen huis bij een verhuizing wegens uitzending naar het buitenland behoren tot de vermogenssfeer en zijn dus niet aftrekbaar. Dit geldt onverkort als de verkoop van het woonhuis is ingegeven door uitzending naar het buitenland.
5.4. Gelet op het vorenoverwogene concludeert het Hof dat op alle onderdelen het gelijk aan de inspecteur is.
6. Proceskosten
Nu het gelijk aan de inspecteur is en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor de veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet be-stuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 11 januari 2002 door mr. Van Loon, in tegenwoordig-heid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zit-ting uitgesproken.
De griffier is verhinderd de
uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in gea-nonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassa-tie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.