GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te X, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 1 maart 2001, ingediend door mr. drs. A als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 17 januari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 juli 1995.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 80.908 aan enkelvoudige belasting. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 55.607.
Bij brief van 27 september 2001 heeft de gemachtigde nadere stukken overgelegd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Vierde Enkelvoudige Belastingkamer van 9 oktober 2001. De griffier heeft van het verhandelde proces-verbaal opgemaakt. De Vierde Enkelvoudige Belastingkamer heeft de zaak vervolgens verwezen naar de Tweede Meervoudige Belastingkamer.
Bij brief van 8 januari 2002 heeft de gemachtigde nadere stukken overgelegd. Bij fax van 18 januari 2002 heeft de inspecteur nadere inlichtingen verstrekt.
Ter zitting van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van 21 januari 2002 is het beroep met instemming van partijen behandeld te zamen met het beroep van B te C inzake een naheffingsaanslag omzetbelasting (kenmerk 01/01291). Aldaar is verschenen vorengenoemde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mr. D.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
In het tijdvak waarop de in geding zijnde naheffingsaanslag betrekking heeft, exploiteerde belanghebbende een detail- en groothandel in tuin- en kweekbenodigdheden ten behoeve van hydrocultuur. In dit kader hield belanghebbende zich onder meer bezig met de verkoop van hennepstekken en attributen benodigd voor de teelt van hennepplanten. In het onderhavige tijdvak heeft belanghebbende hennepstekken geleverd voor een bedrag van ƒ 413.123,50. Ter zake van deze leveringen heeft belanghebbende geen omzetbelasting voldaan.
3. Geschil
In geschil is of de levering van de onderhavige hennepstekken is onderworpen aan de heffing van omzetbelasting.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 9 oktober 2001. Ter zitting van 21 januari 2002 is daaraan nog het volgende toegevoegd.
Namens belanghebbende:
Als het Hof beslist overeenkomstig de uiteindelijke conclusie van de inspecteur, zie ik af van een proceskostenvergoeding. Het oordeel van de Hoge Raad dat de onderhavige hennepstekken geen verdovende middelen zijn, is onjuist. Ook als zij geen verdovende middelen zijn, is de levering niet onderworpen aan omzetbelasting. De levering van hennepstekken van "drugsrassen" (zoals de onderhavige) is op grond van de EU-regelgeving absoluut verboden. Dat verbod is ingegeven door de belangen van de volksgezondheid.
De onderhavige hennepstekken kunnen worden gebruikt als verdovend middel, met name door mensen die niet aan het gebruik gewend zijn. De bladeren ervan kunnen na droging worden gerookt in sigaretten al dan niet vermengd met tabak. Ook kunnen de bladeren worden gekauwd of verwerkt in bijvoorbeeld cake. Ook kan van de bladeren thee worden gezet. Daarvoor is het het beste de bladeren eerst te drogen, maar het is ook mogelijk de ongedroogde bladeren mee te koken. De in Nederland gebruikte rassen zijn gemanipuleerd, waardoor zij een hoog gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) bevatten. Ook de moederplanten bevatten al veel THC, veel meer dan bijvoorbeeld in de USA. Uit de EU-regelgeving blijkt dat een op de belangen van de volksgezondheid gebaseerd verhandelingsverbod bestaat voor henneprassen met een THC-gehalte boven de 0,3% (drugsrassen). Hennepteelt is alleen toegestaan met andere rassen. Het gaat dan om soorten die geen zijscheuten hebben en geen bloemen. Hennep van drugsrassen is niet bruikbaar voor andere doeleinden dan drugsproductie en is bovendien vele malen duurder dan de in de landbouw gebruikte rassen. Internationaal staan THC en planten die dat bevatten op lijst I. In Nederland is ervoor gekozen de planten op lijst II te zetten, in verband met een mildere strafbaarstelling. Het Verdrag inzake psychotrope stoffen (PSV) verbiedt THC en ook hennepstekken als de onderhavige, omdat die een verboden stof (THC) bevatten.
Namens de inspecteur:
De onderhavige hennepstekken zijn geen verdovende middelen, maar worden gebruikt om verdovende middelen voort te brengen. Ook als de onderhavige hennepstekken verdovende middelen zijn, is de levering onderworpen aan omzetbelasting, omdat niet aannemelijk is dat de handel erin overal in de EU verboden is.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende heeft ter zitting van 9 oktober 2001 gesteld dat zij het beroepschrift per post heeft verzonden en dat het op 28 februari 2001 ter post is bezorgt. Het Hof acht deze stelling aannemelijk. Belanghebbende is derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ontvankelijk in haar beroep.
5.2.1. Bij zijn arrest van 20 juni 2000, nr. 34.781, BNB 2001/193, oordeelde de Hoge Raad onder meer als volgt:
" Zo al elke lidstaat van de EG, ook indien daartoe genoopt door een of meer internationale verdagen, een invoer- en verhandelingsverbod zou kennen ten aanzien van hennepstekken, die (…) worden geteeld met het oog op verkoop voor productie van een verdovend middel, dan nog kan dit (…) niet tot de conclusie leiden dat de onderhavige levering buiten de heffing van de omzetbelasting valt, aangezien (…) de hennepstekken zelf geen verdovende middelen zijn en deze ook overigens (…) geen goederen zijn die in zichzelf schadelijk zijn voor de openbare orde, de volksgezondheid of een dergelijk dringend belang, maar verboden zijn in verband met de omstandigheid dat zij geschikt en bestemd zijn voor het voortbrengen van producten waaruit een dergelijke schadelijke stof (een verdovend middel) kan worden gewonnen. "
5.2.2. Belanghebbende stelt dat hennepstekken verdovende middelen zijn, aangezien het THC-gehalte daarvoor hoog genoeg is. Belanghebbende noemt in dit verband de mogelijkheid de gedroogde bladeren te roken of van de al dan niet gedroogde bladeren thee te zetten. Naar het oordeel van het Hof worden de hennepstekken in deze voorbeelden niet als verdovend middel gebruikt, aangezien zij voor het gebruik nog een behandeling (drogen, koken) ondergaan. Belanghebbende heeft ook gesteld dat de bladeren van de onderhavige hennepstekken als verdovend middel kunnen worden gebruikt door erop te kauwen. Belanghebbende heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige hennepstekken daartoe ook feitelijk worden gebruikt. In dit verband wordt opgemerkt dat de onderhavige hennepstekken, naar niet in geschil is, als zodanig ook niet zijn bestemd voor gebruik als verdovend middel. Zij zijn daarentegen bestemd te worden opgekweekt tot volwassen planten, waaruit een verdovend middel kan worden gewonnen. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat een hennepstek als de onderhavige geen verdovend middel is.
5.3. Aan zijn hiervoor onder 5.2.1 aangehaalde oordeel verbindt de Hoge Raad de conclusie dat de levering van hennepstekken als de onderhavige niet van heffing van omzetbelasting dient te worden uitgesloten. Daaraan doet, gelet op het bedoelde arrest van de Hoge Raad, niet af de door belanghebbende gestelde omstandigheden dat de levering van hennepstekken van drugsrassen (zoals de onderhavige) op grond van de EU-regelgeving absoluut verboden en dat dat verbod is ingegeven door de belangen van de volksgezondheid. Deze omstandigheden brengen immers nog niet mee dat de hennepstekken zelf een schadelijk, verdovend middel zijn.
5.4. Het vorenoverwogene voert tot de conclusie dat het gelijk aan de inspecteur is. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot ƒ 55.607 aan enkelvoudige belasting.
6. Proceskosten
De gemachtigde heeft ter zitting meegedeeld geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als het Hof - zoals het doet - oordeelt overeenkomstig de uiteindelijke conclusie van de inspecteur.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot ƒ 55.607 (€ 25.233,36); en
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 450 (€ 204,20) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 11 februari 2002 door mrs. Bijl, Vrouwenvelder en Van Hilten, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.