ECLI:NL:GHAMS:2002:AE0918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/580
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Vrouwenvelder
  • M. van de Merwe
  • A. Goedhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete inkomstenbelasting en de gevolgen van verzuim in voorgaande jaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2002 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, betreffende de boetebeschikking die was opgenomen in de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende had het aangiftebiljet niet tijdig ingediend, wat leidde tot een verzuimboete van f 250. De inspecteur baseerde deze boete op artikel 67a van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, waarbij hij stelde dat belanghebbende in de afgelopen vijf jaren meerdere keren in verzuim was geweest.

Tijdens de zitting op 13 februari 2002, waar belanghebbende niet aanwezig was, heeft de inspecteur zijn standpunt over de verzuimenreeks aangepast. Hij trok zijn eerdere bewering in dat er sprake was van een derde verzuim en stelde dat het om een tweede verzuim ging, omdat er geen verzuimboete was opgelegd voor de aanslag over 1997. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat er in 1996 een verzuimboete was opgelegd, en concludeerde dat de verzuimenreeks niet correct was toegepast.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur geen gevolgen mocht verbinden aan verzuim in voorgaande jaren, omdat belanghebbende niet op de hoogte was gesteld van deze verzuimen. Het Hof concludeerde dat er slechts sprake was van een eerste verzuim voor het jaar 1998, en dat de opgelegde boete van f 50 (€ 22,69) passend was. De proceskosten werden niet vergoed, omdat belanghebbende geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Van de Merwe als auditeur en mr. Goedhart als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 3 januari 2001, betreffende de boetebeschikking die is begrepen in de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen voor het jaar 1998.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 februari 2002. Belanghebbende is daarbij, hoewel daartoe opgeroepen bij aangetekend schrijven, niet verschenen.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de boete tot € 22,69; en
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1.1. Belanghebbende heeft het aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen/pre-mie WAZ 1998 niet tijdig ingediend. De belastingdienst heeft belanghebbende op 27 sep-tember 1999 een aanmaning tot het indienen van de aangifte vóór 11 oktober 1999, en op 16 november 1999 een herinnering tot het indienen van de aangifte vóór 30 november 1999 ge-zonden. Het aangiftebiljet is ter inspectie ingekomen op 16 maart 2000. De aanslag in-kom-sten-belasting/ premie volksverzekeringen/premie WAZ over 1998 mondde uit in een te betalen bedrag van f 1.303. De aanslag was positief doordat na de indiening van de aangifte een voorlopige teruggaaf was verleend van f 6.301. Bij de aanslag is een verzuim-boete opge-legd van f 250 wegens het niet tijdig doen van de aangifte. De boete is op-ge-legd op basis van artikel 67a van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (de Wet). De inspecteur heeft de boete gemotiveerd met een verwijzing naar het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (het Besluit). Volgens de inspecteur is sprake van een derde ver-zuim omdat belanghebbende tweemaal in verzuim is geweest over de voorafgaande 5 jaren.
1.2. Belanghebbende heeft ook de aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzeke-rin-gen 1996 en 1997 niet tijdig ingediend. Voor de indiening van deze aangiften heeft de belastingdienst aan belanghebbende aanmaningen toegezonden op 12 september 1997 resp. 16 oktober 1998 en herinneringen op 14 november 1997 resp. 11 december 1998.
1.3. De inspecteur heeft ter zitting gemotiveerd dat belanghebbende voor het jaar 1998 in aanmerking komt voor een verplichte aanslag.
1.4. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag over 1997 uitmondde in een terug te geven bedrag aan inkomstenbelasting/premie volks-ver-ze-keringen/premie WAZ. Vaststaat dat bij de aanslag over 1997 geen verzuimboete is op-ge-legd. Ter zitting heeft de inspecteur zijn standpunt dat sprake is van een derde verzuim ingetrokken en gesteld dat sprake is van een tweede verzuim zodat de boete f 150,- zou moeten zijn omdat, op grond van de tekst van het vierde lid van paragraaf 21 van het Besluit, voor de beoordeling of sprake is van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde verzuim beslissend is of bij de aanslagen al dan niet verzuimboetes zijn opgelegd zodat, nu over 1997 geen boete is opgelegd, het verzuim om de aangifte over 1997 tijdig in te dienen niet mee kan tellen in de verzuimenreeks.
1.5. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat over 1996 een positieve aanslag is opgelegd met een verzuimboete wegens het te laat indienen van het aangiftebiljet maar dat hij geen stukken heeft om dat aan te tonen en dat hij ook niet met zekerheid kan zeggen wat het bedrag van de boete was. Het Hof is van oordeel dat het op de weg ligt van de inspecteur, nu hij uiteindelijk de hoogte van de boete bij de aanslag 1998 baseert op het feit dat belanghebbende ook over 1996 in verzuim is geweest, aan het Hof ten minste concrete gegevens over de bij de aanslag 1996 opgelegde boete te verschaffen. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de aanslag 1996 een verzuimboete is opgelegd.
1.6. De tekst van het vierde lid van paragraaf 21 van het Besluit luidt, voor zover hier van belang:
" 4. De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten die gelijktijdig met een nihilaanslag of een op een negatief bedrag gestelde aanslag zijn opgelegd en verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. "
De Besluitgever heeft blijkens deze tekst voor ogen gestaan dat slechts verzuimen als gevolg waarvan bij de aanslag een verzuimboete is opgelegd, meetellen bij de bepaling of sprake is van een tweede of volgend verzuim. In dit verband merkt het Hof op dat blijkens het derde lid van paragraaf 21 van het Besluit zowel ingeval de aanslag op een positief bedrag wordt vastgesteld als ingeval de aanslag op nihil of op een negatief bedrag wordt vastgesteld, een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van de aangifte wordt opgelegd. Paragraaf 21 van het Besluit voorziet derhalve niet in de situatie waarin wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte wèl een verzuim wordt geconstateerd doch geen boete wordt opgelegd.
1.7. Gelet op het onder 1.5 en 1.6 overwogene is het Hof van oordeel dat de tekst van het vierde lid van paragraaf 21 van het Besluit een weergave vormt van de voor toepassing van paragraaf 21 van het Besluit geldende systematiek. Uit die systematiek vloeit voort dat het verzuim van belanghebbende om in 1996 tijdig aangifte te doen niet meetelt in de verzuimenreeks, nu het Hof niet aannemelijk acht dat bij de aanslag over 1996 een verzuimboete is opgelegd, terwijl niet in geschil is dat de belastingdienst wel een dergelijke boete had kunnen opleggen.
1.8. Meer algemeen is het Hof van oordeel dat de inspecteur in casu aan het in voorgaande belastingjaar gepleegde verzuim geen gevolgen voor de hoogte van de verzuimboete voor het onderhavige jaar mag verbinden, nu hij belanghebbende niet op de hoogte heeft gesteld van de constatering dat deze in verzuim is geweest en van de gronden waarop de inspecteur deze constatering baseert. In casu acht het Hof zoals hiervoor onder 1.7. overwogen niet aannemelijk dat een verzuimboete over 1996 is opgelegd. Evenmin is gesteld of gebleken dat belanghebbende anderszins op de hoogte is gesteld van het verzuim.
2. Belanghebbende heeft nog gesteld dat hij wegens psychische problemen niet in staat was het aangiftebiljet over 1998 binnen de gestelde termijn in te leveren. Belanghebbende heeft daaromtrent echter geen bewijs geleverd en heeft ook geen medische verklaring overgelegd. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de te late indiening niet aan hem te verwijten is.
3. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende voor het jaar 1998 geen tweede of derde verzuim heeft gepleegd in de zin van paragraaf 21 van het Besluit. Het Hof is van oordeel dat sprake is van een eerste verzuim in de zin van paragraaf 21 van het Besluit en acht de daaraan gekoppelde boete van f 50,- (€ 22,69) passend en geboden.
Proceskosten
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
De uitspraak is gedaan op 27 februari 2002 door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als auditeur en mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.