ECLI:NL:GHAMS:2002:AE0919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/00711
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van der Ouderaa
  • mr. Van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en vergunningparkeren in Zaandam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2002 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die aan belanghebbende was opgelegd op 15 november 2000, omdat er geen geldig parkeerkaartje in haar auto aanwezig was. Belanghebbende, woonachtig aan de a-straat 011 te Zaandam, had een vergunning voor belanghebbendenparkeren, maar betwistte de verplichting om parkeerbelasting te betalen. Het Hof heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor vergunningparkeren niet voldoende duidelijk waren gecommuniceerd aan belanghebbende. De relevante regelgeving, zoals de Parkeerverordening Zaanstad 1994, werd in de uitspraak uitvoerig besproken. Het Hof oordeelde dat belanghebbende in beginsel mocht aannemen dat zij met haar vergunning binnen het aangewezen gebied kon parkeren zonder extra kosten. De gemeente had niet voldoende aangetoond dat er specifieke uitzonderingen golden voor bepaalde parkeerplaatsen binnen het vergunninggebied. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en veroordeelde de gemeente Zaanstad tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van voorwaarden aan vergunninghouders en de noodzaak voor gemeenten om transparant te zijn over parkeerregelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd afdeling heffing en invordering van de gemeente Zaanstad, ver-weerder, gedagtekend 19 februari 2001, betreffende de ten name van belanghebbende opge-legde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen met dagtekening 15 november 2000.
Het beroep is behandeld ter zittingen van 9 oktober 2001 en 7 maart 2002.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 71,80 en wijst de gemeente Zaanstad aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de gemeente Zaanstad het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Op 15 november 2000 om circa 17.24 uur stond belanghebbendes auto (hierna: de auto), geparkeerd aan de a-straat ter hoogte van huisnummer 011 te Zaandam. Omdat er geen geldig parkeerkaartje in de auto lag, is ten name van belanghebbende de onderhavige naheffingsaan-slag in de parkeerbelastingen opgelegd.
2. Belanghebbende woont aan de a-straat 011 te Zaandam. Haar woning is gelegen aan het deel van de a-straat, een straat met éénrichtingsverkeer, dat ligt tussen b-straat en c-straat. C-straat kruist de a-straat tussen a-straat 015 en a-straat 017. In deze straat bevinden zich par-keerautomaten en borden waarop is aangegeven dat er een 'betaald parkeren'-regeling geldt.
3. Artikel 11, eerste lid, van de Parkeerverordening Zaanstad 1994 (hierna: de Verordening) luidt als volgt:
"Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar bekend te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door houders van een belanghebbendenvergunning."
4. Ingevolge een besluit van 8 februari 1994 van burgemeester en wethouders van Zaandam is het belanghebbendenparkeren ingevoerd in twee deelgebieden van het centrum van Zaandam, te weten in Oud West, vanaf de Vinkenstraat tot en met de Botenmakersstraat en in de Russi-sche Buurt. Bij dat besluit behoren twee bijlagen, te weten een lijst met straatnamen en een plattegrond waarop het belanghebbendenparkeergebied is aangegeven. Verweerder heeft die bijlagen in het geding gebracht. De a-straat staat op de genoemde lijst met straatnamen. Ver-weerder heeft eveneens een bijlage waarop tien "voorwaarden verbonden aan de vergunning" staan in het geding gebracht. Deze voorwaarden luiden als volgt:
"1. Het parkeren op een parkeerplaats dan wel op een belanghebbendenplaats door vergunning-houders is slechts toegestaan indien de vergunninghouder in het bezit is van een vergunning, volgens een door ons vastgesteld model.
2. Het parkeren krachtens de vergunning op de daarop aangegeven lokatie (zone of straat) is slechts toegestaan, indien de vergunning duidelijk zichtbaar in het voertuig wordt aangebracht opdat controle op de mogelijk is.
3. De vergunning vermeldt het kenteken en geldt voor het voertuig met dat kenteken.
4. De vergunning is niet overdraagbaar.
5. Bij eigenhandig wijzigen en/of kopiëren van de vergunning wordt de vergunning ingetrokken.
6. De houder van een vergunning kan aan de vergunning geen recht ontlenen op een parkeer-plaats, wanneer op het betreffende straatgedeelte alle plaatsen zijn bezet.
7. De houder van de vergunning dient alle aanwijzingen van het bevoegd gezag stipt en onmid-dellijk op te volgen.
8. De houder van de vergunning dient op de eerste vordering van een ambtenaar van het bevoegd gezag de vergunning te tonen.
9. In geval van wijziging van één of meer van de omstandigheden die relevant zijn geweest voor het verlenen van de vergunning, dient de vergunninghouder dit te melden bij de instantie die de vergunningen uitgeeft.
10. De gemeente aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade aan het geparkeerde mo-torvoertuig."
5. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebben-denplaatsen. Vaststaat dat aan belanghebbende zo'n vergunning voor het gebied Oud West is verleend en dat deze geldig was op het moment dat de naheffingsaanslag werd opgelegd.
6. Binnen het belanghebbendenparkeergebied bevinden zich parkeerplaatsen waarvoor vol-gens verweerder de belanghebbendenvergunning niet geldig is en waarvoor de parkeerbelas-ting op aangifte moet worden voldaan. Verweerder heeft gesteld dat binnen dat gebied ter plekke duidelijk is aangegeven welk parkeerregime ergens geldt. Hij heeft daarbij ook gewe-zen op de onder 4 genoemde voorwaarden en op een tot de gedingstukken behorende brief van 24 februari 1994 (hierna: de brief) en dan met name op de met een "*" aangegeven passa-ges in de brief.
7. De brief is geschreven door de Afdeling Voorlichting van de directie bestuurszaken van de gemeente Zaanstad, heeft als onderwerp "belanghebbenden parkeren Zaancentrum" en is ge-richt aan "bewoners/bedrijven in het gebied bestemd voor belanghebbenden parkeren, Cen-trum Zaandam". Bij de brief gaan twee bijlagen: een plattegrond van het centrum van Zaan-dam en een lijst met straatnamen. De twee in de brief met een "*" aangegeven passages zijn de volgende:
"Voorschriften vergunning
Bij de vergunning zijn de voorschriften gevoegd waar u zich aan moet houden bij het gebruik van de vergunning. Wij verzoek u deze goed te lezen. De politie zal streng toezien op de naleving ervan."
"Verkeersregels
In de belanghebbenden gebieden blijven alle andere verkeersregels van kracht. Dus parkeerverboden, invalidenparkeerplaatsen inrijverboden etc. blijven gelden."
8. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de brief wordt uitgereikt aan iedereen die een belanghebbendenvergunning krijgt. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij bij haar vergunning geen informatie van de gemeente heeft gekregen en dat zij de brief eerst heeft gekregen toen zij naar aanleiding van een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen een zaak tegen de gemeente aanhangig maakte.
9. Naar het oordeel van het Hof mag belanghebbende als houdster van een vergunning voor belanghebbendenparkeren in beginsel ervan uitgaan dat zij binnen het daartoe aangegeven gebied gerechtigd is te parkeren zonder daarvoor verder te betalen. Dit zou wellicht anders zijn, indien binnen het daartoe in het Besluit van Burgemeester en Wethouders van 31 januari 1994 aangewezen gebied voor belanghebbendenparkeren, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de Verordening, nader zou zijn aangewezen welke plaat-sen specifiek als belanghebbendenplaats hebben te gelden. Een zodanig specifieke regeling is echter niet getroffen.
10. Het Hof acht het voorts mogelijk om binnen het daartoe aangewezen gebied voor belang-hebbendenparkeren specifieke plaatsen van het regime voor belanghebbendenparkeren uit te zonderen, in het kader van aan het gebruik maken van de regeling van belanghebbendenpar-keren te stellen voorwaarden. Verweerder heeft gesteld dat dergelijke voorwaarden zijn ge-steld. Deze voorwaarden zouden in het bijzonder inhouden dat waar binnen het gebied voor belanghebbendenparkeren een regeling voor betaald parkeren door middel van voldoening op aangifte is getroffen, deze regeling voorgaat, zodat in een dergelijk geval van samenloop de plaatsen die zijn aangewezen als plaatsen waarop door middel van voldoening op aangifte parkeerbelasting moet worden voldaan van de regeling van belanghebbendenparkeren zijn uitgezonderd.
11. Met betrekking tot de hiervoor bedoelde voorwaarden verwijst de verweerder naar de on-der 7 aangehaalde brief. Uit deze brief is naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs echter niet te begrijpen dat plaatsen waarvoor is aangegeven dat door middel van voldoening op aangifte parkeergeld moet worden voldaan van de regeling voor het belanghebbendenparke-ren zijn uitgezonderd. Dit laatste is evenmin af te leiden uit de lijst met voorwaarden als ver-meld onder 4. In het bijzonder acht het Hof de door verweerder gestelde uitzondering op de regeling voor belanghebbendenparkeren niet aanwezig in hetgeen in de onder 7 aangehaalde brief is vermeld onder het kopje verkeersregels. Dat in deze brief met de term 'verkeersregels' dan wel het daarop volgende 'etc.' mede is gedoeld op de in de a-straat geplaatste aanwijzin-gen voor het op aangifte voldoen van parkeerbelasting heeft belanghebbende uit deze brief redelijkerwijs niet behoeven te begrijpen. In het onderhavige leidt het vorenstaande ertoe dat, zo het al geoorloofd is om door middel van voorwaarden die niet zijn bekendgemaakt bij een op voorgeschreven wijze gepubliceerd besluit, belanghebbende niet verplicht was om op aan-gifte parkeerbelasting te voldoen, omdat in de aan het belanghebbendenparkeren gestelde voorwaarden een dergelijke verplichting niet, althans niet voldoende kenbaar, tot uiting komt. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Daarbij kan de vraag of aan haar de onder 6 en 7 bedoelde voorwaarden tijdig ter kennis zijn gebracht, hetgeen belanghebbende heeft betwist, in het midden blijven.
12. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met in-achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van de kosten vast op € 71,80, te weten de reiskosten die belanghebbende heeft moeten maken om de zittin-gen te kunnen bijwonen (€ 7), vermeerderd met verletkosten (2 x 4 uur x € 8,10).
De uitspraak is gedaan op 21 maart 2002 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingka-mer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseer-de vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor be-roep in cassatie verschuldigde recht.