Eerste Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen I te P, de inspecteur.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 13 juni 2000, ingediend door mr. A (A belastingadviseurs c.s. te Q), als gemachtigde en door hem aangevuld bij een ongedateerde en niet ondertekende brief welke door het Hof is ontvangen op 18 september 2000.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 19 mei 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
De aan belanghebbende opgelegde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 678.808 waarvan f 594.000 belast naar een tarief van 20%. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 673.808 waarvan f 589.000 belast naar een tarief van 20%.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van
f 153.808, waarvan f 69.000 belast naar een tarief van 20%.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 24 april 2001 is verschenen namens de inspecteur B. De griffier heeft gemachtigde voornoemd bij aangetekende brief van 21 maart 2001 mededeling gedaan van dag, uur en plaats van de mondelinge behandeling van de zaak. Namens belanghebbende is niemand verschenen. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is in 1996 als uitgeefster in dienst van C. De ouders van belanghebbende bezaten tot 1987 alle aandelen in de besloten vennootschap D B.V. (hierna D), houdstermaatschappij van een uitgeverij, te weten 360 gewone aandelen en 3 prioriteitsaandelen. Bij akte van 23 december 1987 zijn in het kader van een bedrijfsopvolging de gewone aandelen omgezet in 360 aandelen A. Voorts zijn op 23 december 1987 360 aandelen B à pari uitgegeven, elk met een nominale waarde van f 100.
2.2. Over de eerder genoemde omzetting en de uitgifte van aandelen B is door E vooraf overleg gevoerd met de inspecteur der vennootschapsbelasting te S. In een brief aan de inspecteur van 14 mei 1987, schrijft E onder meer:
"Betreft: D Beheer B.V. (...)
Namens in hoofde vermelde belastingplichtige vraag ik voor het volgende uw aandacht.
(...)
De heer X was tot begin 1986 bestuurder van D B.V. en is daar thans als adviseur werkzaam. Zijn echtgenote is directrice van de vennootschap.
In het kader van de bedrijfsopvolging, beiden zijn de pensioengerechtigde leeftijd reeds gepasseerd, en de kontinuïteit van de onderneming overwegen belanghebbenden een herstructurering van het aandelenbezit.
Van de acht kinderen (…) is er thans een werkzaam in het bedrijf. (…) Om alle kinderen de gelegenheid te geven, en hen daartoe te stimuleren, aktief deel te nemen in het bedrijf wordt de volgende herstructurering overwogen:
1. Door D Beheer B.V. worden nieuwe aandelen geëmitteerd voor een bedrag van f 44.000.--. Deze aandelen worden geplaatst bij de kinderen, elk f 5.500.--.
2. De waarde-ontwikkeling vanaf 1 januari 1987 komt voor rekening van de aandelen van de kinderen, hierna te noemen aandelen B.
3. Aan de oude aandelen, hierna te noemen aandelen A, wordt de meerwaarde per 1 januari 1987 toegerekend.
De meerwaarde bedraagt de waarde in het economisch verkeer verminderd met de nominale waarde, welk bedrag zal worden geboekt onder "Reserve aandelen A". Aldus ontstaat een splitsing in preferent aandelenkapitaal (de A-aandelen ter zake waarvan als enige preferentie geldt het recht op een gedeelte van de meerwaarde der aandelen tot een maximum van het per 1-1-1987 aanwezige bedrag). (…)
4. Uitreiking van de aandelen B geschiedt à pari.
(…)
Vraagstelling
In verband met het voorafgaande verzoek ik u ermee te willen instemmen dat in het kader van de hiervoor vermelde herstrukturering:
- de waarde van de aandelen A kan worden gesteld op f 784.000.--;
- de "Reserve aandelen A" f 747.000.-- bedraagt;
- de aandelen B à pari aan de kinderen worden uitgereikt."
Blijkens de bijgevoegde berekening is voor de vaststelling van de waarde van de aandelen A uitgegaan van de intrinsieke en de rendementswaarde in een verhouding van 1:2.
2.3. Bij brief van 22 september 1987 schrijft de vader van belanghebbende aan zijn kinderen onder meer:
" Het is gewenst dat ik jullie iets schrijf over nalatenschappen.
Als Mammie en ik er niet meer zullen zijn, vallen onze overgebleven bezittingen aam jullie gezamenlijk toe. (…).
De boedel bestaat in hoofdzaak uit: (…) 3. D (…)
vele delen van de boedel zijn incourant, d.w.z. niet op korte termijn gemakkelijk verkoopbaar. Dat geldt in het bijzonder voor aandelen D. (…)
Over de mogelijkheid de successierechten (…) te drukken gaat deze brief. Daartoe moeten jullie een idee hebben over de bedragen waarover het zal gaan. (…)
Wat de aandelen D betreft, heeft aaX met de belastingadviseur een pracht plan verzonnen waarop wij binnenkort het accoord van de fiscus hopen te ontvangen: (…)
De waarde van D per 1.1.86 wordt door de fiscus gefixeerd op 1.2 millioen. Die horen dus aan de tegenwoordige aandeelhouders. (…) Het plan is nu via een statutenwijziging de tegenwoordige aandelen tot A aandelen te bestempelen en deze te bevriezen, Daarnaast worden dan B aandelen uitgegeven en alle vermogenstoewas (of vermindering) van D wordt aan deze B aandelen toeberekend. (…) Het principe is dat alle kinderen gelijke kansen moeten hebben. Dus als alles zijn gewone gang gaat, krijgt ieder B aandelen voor de tegenwaarde van ongeveer f 4500".
2.4. Bij brief van 1 oktober 1987 van E aan de inspecteur der vennootschapsbelasting te S is, in vervolg op de onder 2.2 vermelde brief, als volgt verzocht en akkoord bevonden:
"Betreft: D Beheer B.V. te S (...)
Verzocht wordt te bevestigen dat als waarde voor de aandelen (nadien: A-aandelen) D Beheer B.V. per 1 januari 1987 kan worden aangehouden f 1.245.000.-- zijn de waarde per 1 januari 1986. Op basis van de formule 1 x I + 1 x R en dat de aandelen B à pari bij de kinderen
2
kunnen worden geplaatst.
Voor akkoord, mits:
1. uit het saldo van de aanwezige winstreserves en de berekende aandlnwaarde per 1 januari 1987 géén bedragen worden toegerekend of toegevoegd aan de winstreserves B;
2. duidelijk is dat bij inkoop van de aandelen A beneden de werkelijke waarde een belaste schenking aan de juniores wordt gerealiseerd.".
2.5. In de akte van de statutenwijziging d.d. 23 december 1987 waarbij de gewone aandelen zijn omgezet in aandelen A en het maatschappelijk kapitaal is uitgebreid met 1000 aandelen B, staat over de winstverdeling onder meer vermeld:
"Artikel 22.
(…)
3. Van hetgeen (...) van de winst resteert ontvangen de houders van de prioriteitsaandelen eerst (…) een zelfde percentage voor het nominale bedrag van hun prioriteitsaandelen, als de wettelijke rente op de eerste juli van het betreffende boekjaar bedraagt.
4. Van hetgeen daarna van de winst resteert wordt op de dividend-reserverekening voor de houders van aandelen serie A (...) eerst zo mogelijk (...) 5% (...) van het nominale bedrag van de (...) aandelen serie A, geboekt.
Enige andere boeking van de winst op de dividend-reserverekening A vindt niet plaats (...).
5. Hetgeen daarna van de winst resteert wordt geheel geboekt op de dividend-reserverekening voor de houders van aandelen serie B (...).".
2.6. Blijkens de notulen van de Algemene vergadering van aandeelhouders van D gehouden op 23 december 1987 is het volgende voorstel met algemene stemmen aanvaard:
"In aansluiting op hetgeen besloten is in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van 1-11-1986 is aan de orde het voorstel om, nu de daartoe benodigde statutenwijziging is gerealiseerd, te komen tot uitgifte à pari van 360 aandelen B, elk nominaal groot één honderd gulden. Onder volstorting zullen daarvan worden geplaatst
180 aandelen bij aaX
60 aandelen bij bbX
60 aandelen bij ccX., en
60 aandelen bij ddX
Het totale bedrag aan nieuw uit te geven aandelen B is daarmee
f. 36.000, en daarmee gelijk aan de reeds geplaatste aandelen A (...)
De vermogenswaarde van de aandelen A. is vastgesteld op f 1.245.000. -
De waardeontwikkeling van de vennootschap na 1 januari 1987 zal binnen de wettelijke mogelijkheden, toegerekend worden aan de aandelen B.".
2.7. Op 25 oktober 1996 heeft belanghebbende haar aandelen in D verkocht aan F Ltd, een rechtspersoon opgericht naar het recht van de Britse Maagdeneilanden en aldaar gevestigd. In de koopovereenkomst is over de koopprijs het volgende bepaald:
"Artikel 2
2.1. De koopprijs (...) wordt, ter keuze van de Verkoper, bepaald overeenkomstig lid 2 of lid 3. (...)
2.2. De koopprijs is vast en bedraagt NLG 600.000 (...).
2.3. De koopprijs bestaat uit twee gedeelten:
a. Het eerste gedeelte is vast en bedraagt NLG 500.000 (...)
b. Het tweede gedeelte is slechts verschuldigd indien
de Koper de Verkochte Aandelen binnen twintig jaar
na de dag van ondertekening van deze overeenkomst
verkoopt, en wordt dan berekend overeenkomstig
de volgende formule:
25% * (verkoopprijs - correctie)
(...) De correctie wordt jaarlijks
berekend, telkens na verloop van een geheel jaar
na de dag van de ondertekening van deze overeenkomst,
en bedraagt dan 120 % van het totaal van de koopprijs
van NLG 500.000 vermeerderd met de correctie voor
het voorafgaande jaar."
Belanghebbende heeft gekozen voor voldoening van de koopprijs als omschreven onder 2.3.
2.8. Belanghebbende heeft in verband met de verkoop van haar aandelen aan F Ltd. in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1996 een bedrag van f 69.000 begrepen als winst uit aanmerkelijk belang. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de aangegeven winst uit aanmerkelijk belang verhoogd met f 525.000 tot f 594.000. Na bezwaar heeft de inspecteur alsnog f 5.000 als kosten van de verkoop van de aandelen aanvaard en de winst uit aanmerkelijk belang in verband hiermee nader vastgesteld op f 589.000.
In geschil is de hoogte van de winst uit aanmerkelijk belang.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.
4.2. Ter zitting is namens de inspecteur hieraan het volgende toegevoegd:
Het compromis is gesloten met D. Hoewel de namen van de ouders van belanghebbende niet als zodanig in de overeenkomst staan vermeld, moet deze geacht worden te zijn gesloten namens hen. Zij waren op dat moment enig aandeelhouder.
Ik denk dat zij de aandelen hebben volgestort en vervolgens aan hun kinderen hebben geschonken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende en de inspecteur verschillen van mening over de hoogte van de verkrijgingsprijs alsmede over de hoogte van de overdrachtsprijs van de aandelen B.Tussen partijen is niet in geschil dat de 60 aandelen B in D welke belanghebbende in 1987 heeft verkregen en in 1996 heeft verkocht behoren tot een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1996, (hierna de Wet).
5.2. Winst uit aanmerkelijk belang is -voor zover te dezen van belang - het voordeel uit de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen. Het voordeel wordt gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs, aldus artikel 39, eerste lid, van de Wet. Ingeval een verkrijgingsprijs of een overdrachtsprijs is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, bepaalt het vijfde lid van voornoemd artikel, dat als verkrijgingsprijs of overdrachtsprijs wordt aangemerkt de waarde welke ten tijde van de verkrijging respectievelijk de vervreemding in het economisch verkeer aan de aandelen kan worden toegekend.
5.3. In verband met de vraag wat als verkrijgingsprijs heeft te gelden in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet is het volgende van belang. Belanghebbende heeft gesteld dat zij bij de uitgifte van de aandelen B kon kiezen tussen hetzij een bedrag van f 6.500 hetzij 60 aandelen B en dat zij, gekozen hebbende voor 60 aandelen B, mitsdien f 6.500 voor de aandelen heeft betaald. Volgens belanghebbende is deze prijs echter niet op zakelijke basis tot stand gekomen nu zij tot stand gekomen is tussen familieleden en dient voor de verkrijgingsprijs gelet op het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, van de Wet daarom te worden uitgegaan van de werkelijke waarde van de overgedragen aandelen. Volgens belanghebbende bedraagt deze f 426.000 en vormt deze waarde het gemiddelde van de intrinsieke waarde, de rentabiliteitswaarde en de rendementswaarde. Belanghebbende stelt voorts dat zij niet gebonden is aan de onder 2.4 genoemde overeenkomst van 2 oktober 1987. Hiertoe voert zij aan dat zij geen opdracht heeft gegeven tot het sluiten van deze overeenkomst en voorts dat zij niet van de overeenkomst op de hoogte was.
Tenslotte stelt belanghebbende dat ook wanneer zij partij was bij genoemde overeenkomst deze niet in stand kan blijven wegens dwaling omtrent de waarde van de aandelen.
5.4. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verkrijgingsprijs f 6.000 bedraagt, zijnde de nominale waarde van de aandelen. De inspecteur voert hiertoe aan dat de waarde van de onderneming per 1 januari 1987 geheel toekomt aan de aandelen A en dat daarom de waarde van de aandelen B per 1 januari 1987 niet hoger kan zijn dan de nominale waarde. De inspecteur wijst erop dat daarom bij de overeenkomst van 2 oktober 1987 met de fiscus is overeengekomen dat de aandelen B à pari zouden worden uitgegeven. Volgens de inspecteur was het niet de bedoeling van de partijen bij deze overeenkomst dat meer dan de nominale waarde van de aandelen zou worden geschonken. De inspecteur wijst er verder op dat uit de brief van de ouders van 22 september 1987 als weergegeven onder 2.3 naar voren komt dat de ouders geen van de kinderen hebben willen overbedelen. De inspecteur stelt voorts dat belanghebbende is gebonden aan de overeenkomst van 2 oktober 1987. Volgens de inspecteur is zij door de aanvaarding van de aandelen B in de rechten en plichten getreden die aan deze aandelen zijn verbonden en behoort hiertoe ook genoemde overeenkomst.
5.5. In een geval als het onderhavige, waarin belanghebbende belang erbij heeft zich te beroepen op het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, van de Wet, rusten op haar de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten en omstandigheden waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de verkrijgingsprijs is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst. Blijkens de overeenkomst van 2 oktober 1987 en de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 23 december 1987 is bij die gelegenheden uitgegaan van een waarde van de aandelen A per 1 januari 1987 van f 1.245.000 en zijn de aandelen B à pari, dat wil zeggen voor de nominale waarde, uitgegeven. Aldus werd beoogd te bewerkstelligen dat de waarde van de op 31 december bestaande aandelen geheel toekwam aan de aandelen A en de toekomstige waardeontwikkeling van de onderneming aan de aandelen B zou toekomen. In de brief van de vader van belanghebbende van 22 september 1987, gericht aan zijn kinderen, typeert hij het op deze wijze uitgevoerde en in die brief aan de kinderen voorgelegde plan als een pracht plan. Het Hof begrijpt hieruit dat de vader voor de kinderen op een zuivere wijze verleden en toekomst wilde scheiden. Hiermee stemt overeen dat voorafgaand aan de uitvoering van de herstructurering van het aandelenbezit overleg is gevoerd met de inspecteur over de waarde van de uit te geven aandelen A en B. Op grond van het voorgaande acht het Hof het aannemelijk dat de aldus vastgestelde waarde van de aandelen A en B de waarde in het economische verkeer representeert. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze waarde een andere is. Weliswaar heeft belanghebbende een afwijkende berekening overgelegd maar deze is hoewel daar door de inspecteur meerdere malen uitdrukkelijk om is verzocht door haar niet onderbouwd in de vorm van jaarstukken en aangiften vennootschapsbelasting van D. Uit het voorgaande volgt dat de verkrijgingsprijs van de verkochte aandelen gesteld moet worden op de nominale waarde daarvan, te weten f 6.000.
5.6. Vervolgens is in geschil wat als overdrachtsprijs van de verkochte aandelen heeft te gelden. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verkrijgingsprijs
f 500.000 bedraagt en dat eventuele toekomstige betalingen van de koopprijs in het jaar van ontvangst zijn belast als winst uit aanmerkelijk belang. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de overdrachtsprijs van de aandelen f 600.000 bedraagt. Volgens de inspecteur is er een duidelijke keuzemogelijkheid en mag er van worden uitgegaan dat belanghebbende de meest gunstige optie heeft gekozen. Volgens de inspecteur volgt hieruit dat het deel van de verkoopprijs, bestaande uit het recht op toekomstige winsten bij doorverkoop, mitsdien op minimaal f 100.000 gewaardeerd moet worden.
5.7. Vooropgesteld moet worden dat op grond van het bepaalde in artikel 41, eerste lid, van de Wet de winst uit aanmerkelijk belang moet worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop de aandelen zijn vervreemd. Hieruit volgt dat die winst, ook niet voor een gedeelte, in een later jaar kan worden belast dan in het jaar waarin de aandelen zijn vervreemd. In een geval, zoals zich hier voordoet, waarin de tegenprestatie bij de verkoop mede bestaat uit een recht op een toekomstige opbrengst waarvan de omvang onzeker is, dient de overdrachtsprijs te worden bepaald met inachtneming van de geschatte waarde van dat recht. Uit de koopovereenkomst van 25 oktober 1996 als weergegeven onder 2.7 blijkt dat belanghebbende behalve voor de overeengekomen tegenprestatie als vergoeding voor haar aandelen ook kon kiezen voor een bedrag van f 600.000. Het Hof leidt hieruit af dat partijen het totaal van f 500.000 en het recht op de toekomstige vervreemdingswinst hebben gewaardeerd op f 600.000. Hieruit volgt dat de overdrachtsprijs f 600.000 bedraagt.
5.8. Uit het hiervoor onder 5.5 en 5.7 overwogene volgt dat in 1996 als winst uit aanmerkelijk belang is belast f 600.000 (overdrachtsprijs) minus f 6.000 (verkrijgingsprijs) minus f 5000 (kosten), derhalve f 589.000. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 23 april 2002 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.