ECLI:NL:GHAMS:2002:AE2191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003494-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verheul
  • J. van Dijk
  • M. Mijnsberge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam inzake geweldsdelicten en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De verdachte, geboren op 15 november 1965 op Curaçao, werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten en wapenbezit. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege het verlies van belangrijke telecommunicatiegegevens die de onschuld van de verdachte konden aantonen. Het hof oordeelde echter dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, aangezien er geen bewijs was dat het verlies van gegevens op grove wijze was verwaarloosd door het openbaar ministerie.

De verdachte en zijn mededader werden beschuldigd van het opsluiten en bedreigen van twee slachtoffers met een vuurwapen, wat leidde tot ernstige inbreuken op de persoonlijke bewegingsvrijheid van de slachtoffers. Het hof benadrukte de grote impact van dergelijke feiten op de slachtoffers en de gevoelens van onveiligheid die dit in de samenleving teweegbrengt. Na het onderzoek in hoger beroep, waarbij de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging werden gehoord, oordeelde het hof dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte werd vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar werd wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en het onrechtmatig voorhanden hebben van een vuurwapen.

Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard was en niet geschikt voor behandeling in het strafgeding. De uitspraak van het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht in de zaak.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003494-00
datum uitspraak 15 maart 2002
tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 17 november 2000 in de strafzaak onder parketnummer 13/124012-00 tegen
[Verdachte]
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op 15 november 1965,
wonende te [adres]
en aldaar ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 november 2000 en in hoger beroep van 9 november 2001 en 1 maart 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdediging heeft in eerste aanleg de officier van justitie tot toevoeging van bepaalde telecommunicatie-gegevens (printlijsten) aan de stukken verzocht. Uit het proces-verbaal van 10 oktober 2000 (vierde nazending) blijkt dat van twee telefoonnummers van [verdachte], die getuige [getuige] aan de politie heeft gegeven, te weten de nummers 06-25344931 en 06-50648545, de historische gegevens wel zijn opgevraagd, maar dat die op enigerlei wijze verloren zijn gegaan en dat ze ook niet meer opvraagbaar zijn. Aldus wordt aan de verdediging een belangrijk bewijsmiddel, waaruit de onschuld van de verdachte kan blijken, onthouden en wordt op grove wijze inbreuk gemaakt op de rechten van de verdachte. Het openbaar ministerie dient om die reden - aldus de raadsvrouw - niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw meent kan het enkele - betreurenswaardige - feit dat de historische gegevens met betrekking tot de door haar genoemde telefoonnummers niet meer opvraagbaar zijn, niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu niet aannemelijk is geworden dat dit zoekraken het gevolg is van doelbewust handelen van het openbaar ministerie, danwel van een grove veronachtzaming van die kant van de belangen van verdachte bij een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Nu ook anderszins geen gronden naar voren zijn gekomen, die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 en 4 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 5 is tenlastegelegd, met dien verstande dat verdachte:
1. op 19 januari 2000 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tegen zijn mededader heeft gezegd woorden van soortgelijke strekking als "schiet hem neer" en zijn mededader vervolgens met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [getuige] heeft geschoten en die [getuige] in zijn been heeft geschoten;
2. op 19 januari 2000 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en zijn mededader in de woning van die [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geslagen en/of gedreigd hen dood te schieten en/of geschopt en/of vastgebonden met zogeheten "tie-wraps" en/of een pistool op hen gericht en/of hen met dat pistool geslagen en/of gedreigd hen dood te schieten;
5. op 2 februari 2000 te Den Helder een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Glock (type 19, kaliber 9 mm) en munitie van categorie II, te weten vijftien, scherpe patronen voorhanden, heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders onder 1, 2 en 5 is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zijn slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door zijn mededader opdracht te geven hem neer te schieten. De mededader heeft vervolgens twee keer met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] geschoten. Eén van de schoten trof het slachtoffer in zijn been, waardoor deze enkele dagen in het ziekenhuis heeft verbleven en nog geruime tijd lichamelijke klachten heeft gehad. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van verdachte en zijn mededader is te danken.
Voorts hebben verdachte en zijn mededader twee slachtoffers in een woning
opgesloten en opgesloten gehouden. Zij hebben hen vastgebonden, bedreigd met een vuurwapen en mishandeld. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van de slachtoffers. Dit soort feiten heeft in het algemeen een grote impact op de slachtoffers, die vaak nog lang gebukt gaan onder de nadelige psychische gevolgen van dergelijk gewelddadig handelen. Voorts leidt dergelijk handelen tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Bij zijn aanhouding was verdachte in het bezit van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van dergelijke goederen kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen, hetgeen moge blijken uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Ten nadele van verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 21 januari 2002 reeds meermalen wegens geweldsdelicten tot aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof oplegging van wederom een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
De vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer], wonende te p/a [adres], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van fl. 95.117,00 ingediend.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van geleden schade terzake van het onder 1 tenlastegelegde feit, nu deze niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 27, 45, 47, 57, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 5 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te p/a [adres], niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verheul, Van Dijk en Mijnsberge, in tegenwoordigheid van mr. Van Stein Callenfels als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 maart 2002.