ECLI:NL:GHAMS:2002:AE2615

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/1735
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Dutmer
  • J. van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om betalingsregeling bij voorlopige aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, een belastingplichtige, en de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende had een verzoek ingediend voor een betalingsregeling met betrekking tot een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur het bezwaarschrift niet correct had behandeld. In plaats van het bezwaar als een verzoek om een betalingsregeling te beschouwen, had de inspecteur het behandeld als een bezwaar tegen de definitieve aanslag. Het Hof stelde vast dat de inspecteur de nadere voorlopige aanslag correct had opgelegd, maar dat belanghebbende recht had op een beoordeling van haar verzoek om een betalingsregeling door de ontvanger van de Belastingdienst. Het Hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur en handhaafde de nadere voorlopige aanslag, terwijl het de ontvanger opdroeg het bezwaarschrift alsnog als verzoek in behandeling te nemen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die vastgesteld werden op € 2,27. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte behandeling van bezwaarschriften en de mogelijkheid voor belastingplichtigen om betalingsregelingen aan te vragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 mei 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 7 april 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde (nadere) voorlopige aanslag in de inkom-stensbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Bij de bestreden uitspraak van 7 april 2000 heeft de inspecteur het bezwaar behandeld als een definitieve aanslag voor 1998 en het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot het verkrijgen van een betalingsregeling voor het voldoen van het door belanghebbende verschuldigde bedrag van ƒ 16.423.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 22 augustus 2001 is verschenen belanghebbende in persoon, alsmede, namens de inspecteur, (…), tot bijstand vergezeld van (…).
Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 5 september 2001. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is op 11 september 2001 aan partijen verzonden. Ter griffie is op 26 september 2001 van de inspecteur het verzoek ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Het ter zake verschuldigde griffierecht, € 36,30, heeft de inspecteur tijdig voldaan.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1965 en gehuwd, heeft op 25 november 1998 een verzoek tot voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 1998 gedaan. Op grond van dit verzoek is een voorlopige aanslag vastgesteld. Hierbij is uitgegaan van een belastbaar inkomen van ƒ 2.238 en een inge-houden loonheffing van ƒ 16.871.
2.2. Het aanslagbiljet, waarbij aan belanghebbende een voorlopige teruggaaf IB/PVV 1998 werd verleend van ƒ 16.871, is gedagtekend 15 januari 1999.
2.3. Op 15 juli 1999 heeft de inspecteur de aangifte IB/PVV 1998 van belanghebbende ontvangen. Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen van ƒ 51.468 en een inge-houden loonheffing van ƒ 16.385 aangegeven.
2.4. Met dagtekening 23 september 1999 heeft de inspecteur een nadere voorlopige aanslag, inclusief heffingsrente, opgelegd van ƒ 16.423. Het belastbare inkomen is hierbij vastgesteld op ƒ 51.468 en de ingehouden loonheffing op ƒ 16.385.
2.5. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de nadere voorlopige aanslag. De inspecteur heeft het bezwaarschrift tegen de nadere voorlopige aanslag ontvangen op 16 oktober 1999. In haar bezwaarschrift schrijft belanghebbende dat het haar onduidelijk is waarop de Belastingdienst het terug te betalen bedrag baseert, dat zij in goed vertrou-wen had aangenomen dat de berekening van de Belastingdienst correct was en dat zij recht had op de teruggave, dat zij een toelichting wil op de gang van zaken en dat zij grote financiële problemen voorziet als de aanslag (lees: nadere voorlopige aanslag) achteraf gezien juist is.
2.6. Vervolgens is de definitieve aanslag, gedagtekend 21 oktober 1999, aan belangheb-bende opgelegd, welke aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.468 en saldeert op een te betalen bedrag van nihil.
2.7. Op 7 april 2000 deed de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift. In de uitspraak op bezwaar schrijft de inspecteur onder meer het volgende:
"U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting 1998, (...). Het be-treft een voorlopige aanslag voor het jaar 1998. Omdat inmiddels de definitieve aan-slag voor het jaar 1998 ook is opgelegd en deze niet van de voorlopige aanslag (...) afwijkt, behandel ik uw bezwaar als bezwaar tegen de definitieve aanslag inkom-stenbelasting (...).
(...)
Uitspraak:
Ik wijs het bezwaar af en handhaaf de aanslag.
Ik zal het uitstel van betaling laten intrekken."
2.8. In het beroepschrift schrijft belanghebbende onder meer:
"Omtrent de hoogte van de terugvordering (de juistheid van het bedrag) maak ik geen bezwaar."
3. Geschil
In geschil is of het bezwaar van belanghebbende juist is behandeld en of belanghebben-de het verschuldigde bedrag ineens dient te betalen dan wel recht heeft op een betalings-regeling.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zij vindt dat de inspecteur inhoude-lijk gelijk heeft, maar dat zij niet ineens kan terugbetalen, zoals ook uit het bezwaar-schrift blijkt. Tevens heeft zij om een schikkingsregeling, dat wil zeggen een gespreide betaling, verzocht.
5.2. Hoewel belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de nadere voorlopige aan-slag, heeft de inspecteur uitspraak gedaan als ware het bezwaar tegen de definitieve aanslag gericht. De inspecteur had het bezwaarschrift als een verzoek om een betalings-regeling moeten beschouwen en dat door de ontvanger van de Belastingdienst Onder-nemingen te P (hierna: de ontvanger) moeten laten beoordelen. Zowel de nadere voor-lopige aanslag als de (definitieve) aanslag is tot het juiste bedrag opgelegd. Voor een betalingsregeling zal belanghebbende met de ontvanger in contact moeten treden. Ter zitting heeft de inspecteur toegezegd daarbij behulpzaam te zullen zijn.
5.3. Op grond van al het vorenoverwogene dient de uitspraak te worden vernietigd en de nadere voorlopige aanslag te worden gehandhaafd.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor de veroordeling van de inspecteur in de proceskos-ten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de reiskosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting. Het Hof stelt deze vast op € 2,27.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- handhaaft de nadere voorlopige aanslag;
- verstaat dat de ontvanger van de Belastingdienst Ondernemingen Amsterdam 1 alsnog het bezwaarschrift als verzoek in behandeling neemt;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 2,27 (ƒ 5) en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 26 april 2002 door mr. Dutmer, lid van de belastingka-mer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier, ter vervanging van de mon-delinge uitspraak.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimi-seerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.