UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 9 februari 2001.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 januari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 299.222. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 256.541.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 195.393.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Van het verhandelde ter zitting van 28 augustus 2001 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Bij aangetekende brief van 2 juli 2001, verzonden aan het adres A-straat 1, Z, is hij uitgenodigd op de zitting te verschijnen, waarbij plaats en tijdstip van de zitting zijn vermeld. De aangetekende brief is op 30 juli 2001 ter griffie terugontvangen met de aanduiding "niet afgehaald". Vervolgens heeft de griffier op 31 juli 2001 de uitnodiging voor de zitting nogmaals, nu per gewone post, verzonden.
Op 11 september 2001 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 28 september 2001 aangetekend aan partijen is verzonden. Het voor belanghebbende bestemde afschrift is van PTT Post terugontvangen met de aantekening "onbekend". Op 2 oktober 2001 heeft de griffier het voor belanghebbende bestemde exemplaar per gewone post verzonden. Bij brief van 26 oktober 2001, ter griffie ingekomen op 30 oktober 2001, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 36 is tijdig betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in 1993 en 1994 in het kader van zijn onderneming in samenwerking met A B.V. (hierna: A BV) een project gerealiseerd. Inzake de verrekening van het resultaat daarvan (de projectrealisatiewinst) is een geschil gerezen tussen belanghebbende en A BV. Dit geschil is beslecht in een scheidsrechterlijk vonnis van 22 januari 1999. Dat vonnis luidt onder meer als volgt:
" SCHEIDSRECHTERLIJK EINDVONNIS
ter zake van een geschil tussen
MR. B, (…) in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap A B.V. (…)
hierna te noemen: respectievelijk de curator en aanneemster,
eiser,
(…)
en
1. X en
2. C, (…)
hierna te noemen: opdrachtgevers,
verweerders,
(…)
Resumerend zijn arbiters van oordeel dat de (…) projectrealisatiewinst (…) dient te worden herrekend tot f. 52.759,82 + f. 9.000,00 -/- f. 612,50 = f. 61.147,32, waarvan aan ieder der partijen toekomt 50% ´ f. 61.147,32 = f. 30.573,66. De (…) meer- en minderwerkrekening dient dan als volgt definitief te worden vastgesteld: f. 10.099,00 -/- f. 10.886,00 + f. 500 -/- f. 205,00 + f. 130,00 + f. 33.275,21 + f. 2.420,00 = f. 35.333,21. Op deze bedragen dient een bedrag ad f. 352,50 wegens dubbeltelling te worden verrekend.
Arbiters zijn derhalve van oordeel dat aan de curator toekomt betaling door opdrachtgevers van f. 30.573,66 + f. 35.333,21 -/- f. 352,50 = f. 65.554,37. "
3. Geschil
In geschil is of het hiervoor vermelde bedrag van ƒ 65.554,37 op het belastbare inkomen van belanghebbende in mindering moet worden gebracht.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Van de mondelinge uitspraak heeft de griffier bij aangetekende brief van 28 september 2001 een afschrift gezonden aan belanghebbende op het adres a-straat 1, Z. Deze brief is op 2 oktober 2001 terugontvangen van PTT Post met de aanduiding "onbekend". Op dezelfde datum heeft de griffier - na verificatie van het adres bij het bevolkingsregister - het voor belanghebbende bestemde afschrift per gewone post nogmaals aan belanghebbende op het hiervoor vermelde adres toegezonden. Bij brief van 26 oktober 2001, ter griffie ontvangen op 30 oktober 2001, heeft belanghebbende verzocht de mondeling uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Uit het korte tijdsverloop tussen verzending en terugontvangst van de brief van 28 september 2001 en uit de aanduiding "onbekend" leidt het Hof af dat PTT Post deze brief kennelijk niet bij belanghebbende heeft aangeboden en evenmin een bericht van ontvangst van een aangetekend stuk heeft achtergelaten. Uit de verificatie bij het bevolkingsregister en het feit dat de aan hetzelfde adres geadresseerde (niet aangetekende) brief van 2 oktober 2001 belanghebbende kennelijk wel heeft bereikt, leidt het Hof af dat het hiervoor vermelde adres wel het adres van belanghebbende was. Onder deze omstandigheden moet naar het oordeel van het Hof het verzoek om vervanging dat ter griffie is ontvangen op 30 oktober 2001, derhalve binnen vier weken na 2 oktober 2001, als tijdig worden aangemerkt.
5.2. Uit het hiervoor onder 2 aangehaalde scheidsrechterlijk vonnis valt af te leiden dat naar het oordeel van de arbiters de projectrealisatiewinst aan belanghebbende ten goede was gekomen, zodat hij aan A BV diens aandeel daarin diende af te dragen. Belanghebbende stelt dat het oordeel van de arbiters onjuist is, maar hij motiveert die stelling niet nader en brengt daarvoor geen bewijs bij. Belanghebbende erkent dat de projectrealisatiewinst nimmer is opgenomen in zijn belastbare inkomen.
5.3. Het Hof acht op grond van het scheidsrechterlijk vonnis aannemelijk dat de projectrealisatiewinst aan belanghebbende ten goede is gekomen. Niet in geschil is dat de projectrealisatiewinst nimmer is begrepen in het belastbare inkomen van belanghebbende. Het Hof is van oordeel dat Het door belanghebbende aan A BV te betalen bedrag ad ƒ 30.573,66 eerst ten laste van het belastbare inkomen van belanghebbende zou kunnen komen, als belanghebbende de totale projectrealisatiewinst tot zijn belastbare inkomen rekent. Daarop zou dan het aan A BV te betalen bedrag in mindering kunnen komen. Nu als vaststaand ervan moet worden uitgegaan dat de projectrealisatiewinst nimmer in het belastbare inkomen van belanghebbende is begrepen, behoort het aan A BV te betalen bedrag niet in mindering van belanghebbendes inkomen te komen.
5.4. In het scheidsrechterlijk vonnis is voorts bepaald dat belanghebbende aan A BV nog een aandeel groot ƒ 34.980,71 in de kosten van meerwerk verschuldigd is. Voor dit bedrag geldt eveneens dat het eerst ten laste van het belastbare inkomen van belanghebbende zou kunnen komen, als belanghebbende de totale projectrealisatiewinst tot zijn belastbare inkomen rekent. Indien belanghebbende dat zou hebben gedaan, dan zouden de meerkosten op het aan hem toekomende deel van de projectrealisatiewinst ad ƒ 30.573,66 in mindering kunnen komen. Per saldo kan dan (afgerond) ƒ 4.407 op het belastbare inkomen in mindering komen. Door dit bedrag bij de bestreden uitspraak in aftrek toe te staan, heeft de inspecteur het aan belanghebbende toekomende deel van de projectrealisatiewinst terecht op de meerkosten in mindering gebracht. Het gelijk is aan de inspecteur.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 9 april 2002 door mr. Van der Ouderaa, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.