ECLI:NL:GHAMS:2002:AE2856

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000014-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wiewel
  • A. Verspyck Mijnssen
  • M. de Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-invoer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren op 3 januari 1963 in Suriname, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 19 kilogram cocaïne in Nederland, evenals het voorbereiden en bevorderen van dit feit. De tenlastelegging omvatte meerdere periodes waarin de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte die gericht waren op de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. Het hof oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een georganiseerde groep die zich bezighield met drugshandel en dat hij een leidende rol speelde in de uitvoering van deze criminele activiteiten. De verdachte had contact met douanebeambten en verschafte hen informatie over koeriers en transporten, wat leidde tot de invoer van de drugs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen hebben geleid tot een gevangenisstraf van zes jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000014-01
datum uitspraak 2 april 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 19 december 2000 in de strafzaak onder parketnummer 15/035078-00 tegen
[verdachte],
geboren in het District Nickerie (Suriname) op 3 januari 1963,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Havenstraat, 1075 PR Amsterdam, Havenstraat 6.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 december 2000 en in hoger beroep van 20 en 23 november 2001, 12 en 19 maart 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
hij op 20 juni 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 19 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 19 februari 2000 tot en met 4 maart 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden of te bevorderen
een ander heeft getracht te bewegen dat feit mede te plegen en zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers heeft verdachte telefoongesprekken gevoerd over en afspraken gemaakt over:
- de aankomst van een of meer personen op de luchthaven Schiphol die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op tijdstippen in de periode van 2 maart 2000 tot en met 4 maart 2000 op de luchthaven Schiphol zouden arriveren.
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 27 april 2000 tot en met 4 mei 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden of te bevorderen,
een ander heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en/of zich en anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers hebben verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders een ontmoeting gehad aangaande en/of telefoongesprekken gevoerd over en/of afspraken gemaakt over:
- foto's en/of de wijze van herkenning van personen die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op een tijdstip op 4 mei 2000 op de luchthaven Schiphol zouden arriveren en/of
- de aankomst van voornoemde personen op de luchthaven Schiphol
en foto's van voornoemde personen in ontvangst genomen en/of overgedragen en/of voorhanden gehad en/of aan een ander getoond en/of bekeken.
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 8 juni 2000 tot en met 11 juni 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebeid van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen,
een ander heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en
zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders telefoongesprekken gevoerd over en afspraken gemaakt over:
- de aankomst van personen die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op een tijdstip op 11 juni 2000 op de luchthaven Schiphol zouden arriveren.
en foto's van voornoemde personen bekeken
en/of zich begeven naar en geposteerd in een van de aankomsthallen van de luchthaven Schiphol.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Het hof leidt uit de te bezigen bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - af dat verdachte deel uitmaakte van een groep personen die zich volgens een vast patroon bezighield met de invoer van cocaïne in Nederland. Aan de hand van door verdachte, als contactpersoon van de organisatie, verstrekte vluchtgegevens en beschrijvingen van koeriers, die al dan niet vergezeld gingen van foto's, waren verdachtes medeverdachten (douanebeambten) belast met het (doen) observeren van de bewegingen van koeriers op Schiphol. De resultaten van deze observaties, waartoe ook douanecontroles konden behoren, werden vervolgens doorgegeven aan de eerder bedoelde contactpersoon. Aldus vormden de observaties een integraal onderdeel van de bij invoer van cocaïne gevolgde werkwijze.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het uitvoeren van de observaties moet worden aangemerkt als vorm van volledige samenwerking met de - in deze zaken buiten beeld gebleven - drugshandelaren die de transporten hebben georganiseerd. De gebezigde bewijsmiddelen moeten in dit licht worden begrepen.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander te trachten te bewegen dat feit mede te plegen en zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander te trachten te bewegen dat feit mede te plegen, respectievelijk door zich en anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen dat feit mede te plegen, respectievelijk door zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen - te weten: drie douane beambten - schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. In dit geval betrof het de zeer grote hoeveelheid van ruim 19 kilogram cocaïne die met medewerking van verdachte Nederland is binnengebracht. Verdachte heeft meegewerkt aan de uitvoering van een plan, waardoor een koerier, komende van een vlucht uit Carácas, met drugs Nederland binnen kon komen. Verdachte heeft hiertoe aan medeverdachte [medeverdachte] - een douanebeambte - het signalement van de koerier gegeven.
Voorts heeft verdachte - eveneens in samenwerking met douanebeambten - voorbereidingshandelingen gepleegd, telkens in het kader van drugstransporten. Wederom was zijn betrokkenheid erop gericht invoer van drugs voor te bereiden of te bevorderen.
Verdachte heeft aldus aan diverse drugstransporten meegewerkt. Hij heeft daarbij een leidende rol gespeeld: hij verschafte het signalement van de koeriers, gaf aan of (en wanneer) een transport al dan niet doorging en aan hem werden telkens de resultaten van de observaties doorgegeven.
Hard drugs, zoals cocaïne, vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. Hij heeft door zijn handelen douaniers bewogen om op zeer ernstige wijze misbruik te maken van hun positie als douaneambtenaren en daardoor het vertrouwen dat de maatschappij in ambtenaren en in douanepersoneel in het bijzonder heeft, ernstig geschaad.
Het hof heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel
uit het Justitieel Documentatieregister van 26 april 2001, waaruit blijkt dat
verdachte eerder wegens het plegen van delicten is veroordeeld.
Op grond van het bovenstaande acht het hof een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van 6 (ZES) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, Verspyck Mijnssen en De Winter in tegenwoordigheid van mr. Wolters als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2002.