ECLI:NL:GHAMS:2002:AE4512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003311-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verheul
  • J. Chorus
  • M. Nuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met aanzienlijke hoeveelheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren in Iran en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 12.931,2 gram cocaïne in Nederland. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet, dat het verboden stelt om middelen van lijst I, waaronder cocaïne, binnen het grondgebied van Nederland te brengen.

Tijdens de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 8 juli 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, de cocaïne opzettelijk heeft binnengebracht. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd, omdat het zich daarmee niet verenigde. De bewijslevering was overtuigend, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsloten.

De opgelegde straf is vier jaar gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne, wat niet alleen schadelijk is voor de gezondheid, maar ook leidt tot andere vormen van criminaliteit. Het hof heeft ook bepaald dat een geldbedrag van € 453,78, dat door middel van het strafbare feit is verkregen, verbeurd wordt verklaard. De uitspraak is gedaan door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003311-01
datum uitspraak 2 april 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Haarlem van 27 september 2001
in de strafzaak onder parketnummer 15/031061-01
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [datum] 1963,
wonende te [adres],
en aldaar ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Haarlem, te Haarlem.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 september 2001 en in hoger beroep van 19 maart 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 12.931,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straffen
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een grote hoeveelheid, ruim 12 kilogram cocaïne, van een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof.
Deze hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Mede in aanmerking genomen de strafoplegging in soortgelijke gevallen van invoer van een grote hoeveelheid cocaïne, is het hof van mening dat aan verdachte een vrijheidsbenemende gevangenisstraf moet worden opgelegd en wel van na te noemen duur.
Het voorgaande overwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden.
Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op het de verdachte betreffend uitreksel uit het justitieel documentatieregister van 22 november 2001.
Voorts is het hof van oordeel dat het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten € 453,78 (fl. 1000,-), dient te worden verbeurdverklaard, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit geld verdachte toebehoort en door middel van het bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd een geldbedrag van € 453,78 (fl.1000,-).
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verheul, Chorus en Nuis in tegenwoordigheid van mr. Van Haaren als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2002.
Mr. Nuis is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.