ECLI:NL:GHAMS:2002:AE4518

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001204-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wiewel
  • A. Verspyck Mijnssen
  • J. de Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en thans gedetineerd in Rotterdam, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 10.010,8 gram cocaïne in Nederland, wat in strijd is met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander deze hoeveelheid cocaïne op 17 december 2000 te Schiphol heeft ingevoerd. De verdachte werd ook beschuldigd van het innemen van een leidinggevende rol binnen de organisatie die betrokken was bij deze drugshandel.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de impact van harddrugs op de volksgezondheid en de samenleving. De verdachte had een actieve rol in de invoer van de cocaïne, wat leidde tot de conclusie dat een aanzienlijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was.

Daarnaast heeft het hof de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen, waaronder mobiele telefoons en geld, uitgesproken, aangezien deze zijn gebruikt bij het plegen van het strafbare feit. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de proeftijd was ingegaan. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en heeft de beslissing om de verdachte te veroordelen tot gevangenisstraf en de verbeurdverklaring van goederen uitvoerig gemotiveerd.

Uitspraak

Arrestnummer:
Rolnummer: 23-001204-01
Datum uitspraak: 22 maart 2002
Tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 12 april 2001 in de strafzaak onder de parketnummers 15/031496-00 en 10/041715-99 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Dominicaanse Republiek) op [datum] 1979,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. De Schie,
3041 JL Rotterdam, Professor Jonkersweg 7.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 29 maart 2001 en in hoger beroep van 8 maart 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
3. Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
4. De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat
hij op 17 december 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.010,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
7. De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid - namelijk meer dan 10 kilogram - cocaïne, welke hoeveelheid geschikt is voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een hard drug. Hard drugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Op dit ernstige feit dient in beginsel te worden gereageerd met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft het hof mee laten wegen dat op grond van de stukken van het dossier en de behandeling van de zaak in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de verdachte, die immers voor een vliegticket zorgde en als begeleider en controleur van de daadwerkelijke koerier van de verdovende middelen bij het op Schiphol ophalen van de koffer waarin de cocaïne verborgen bleek, is opgetreden, een meer leidinggevende positie in de organisatie inneemt. Het hof bepaalt de duur van de gevangenisstraf in dit geval op zestig maanden, welke straf eveneens door de rechtbank is opgelegd en ook door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep is gevorderd.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 14 januari 2002 en een Voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 3 oktober 2001, opgesteld door M. Camphuijzen-Vos.
De onder de verdachte inbeslaggenomen telefoontoestellen (een mobiel MOTOROLA telefoontoestel en een mobiel NOKIA telefoontoestel) en gelden (Nederlands en buitenlands geld), die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp daarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie in het arrondissement Haarlem heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 28 december 1999 gevorderd waarbij de verdachte wegens handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie bij verstek is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaar binnen welke periode, kort samengevat, de verdachte zich niet behoorde schuldig te maken aan het plegen van een nieuw strafbaar feit.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet wanneer voormeld vonnis onherroepelijk is geworden en wanneer de kennisgeving betreffende voornoemd vonnis aan de verdachte is uitgereikt, zodat onvoldoende zekerheid bestaat dat de bedoelde proeftijd is ingegaan. Het hof acht het openbaar ministerie op deze grond niet-ontvankelijk in zijn vordering.
9. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
10. De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 60 (ZESTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1 mobiel MOTOROLA telefoontoestel, kl: zwart,
- 1 mobiel NOKIA telefoontoestel, kl: zwart,
- Nederlands geld: 10 x fl. 100,-, 2 x fl. 25,- en 1 x fl. 10,- en
- buitenlands geld: 1 x 50 USD.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 1 adresboek,
- 1 notitie en memo.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 10/041715-99.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, Verspyck Mijnssen en De Winter, in tegenwoordigheid van mr. Peters als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2002.
Mr. Wiewel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.