ECLI:NL:GHAMS:2002:AE4667

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002131-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bockwinkel
  • A. Schreuder
  • M. van Breukelen-van Aarnhem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank Amsterdam inzake doodslag en diefstal met geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor doodslag en diefstal met geweld. De verdachte, geboren in La Romana (Dominicaanse Republiek) in 1967, was gedetineerd in het Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam. De zaak betreft een incident op 4 april 2000, waarbij de verdachte R. [slachtoffer 1] van het leven beroofde door hem met een mes in de borst te steken. Daarnaast wordt de verdachte beschuldigd van meerdere diefstallen, waarbij hij slachtoffers bedreigde met geweld.

Het hof heeft de gang van zaken rondom de huiszoeking en het aantreffen van DNA-bewijsmateriaal op de jas van de verdachte onderzocht. De verdediging voerde aan dat er sprake was van contaminatie van het DNA-materiaal, maar het hof oordeelde dat de genomen voorzorgsmaatregelen voldoende waren om contaminatie uit te sluiten. Het hof achtte het bewijs van het DNA-bewijsmateriaal bruikbaar en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, maar het hof oordeelde dat deze straf niet voldeed aan de ernst van de feiten. De verdachte had niet alleen iemand van het leven beroofd, maar ook meerdere diefstallen gepleegd met geweld. Het hof verhoogde de straf tot elf jaar, rekening houdend met de impact van de misdrijven op de slachtoffers en de rechtsorde. De inbeslaggenomen voorwerpen die aan de verdachte toebehoorden, werden onttrokken aan het verkeer. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen en deed opnieuw recht.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002131-01
datum uitspraak 26 maart 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank
te Amsterdam van 21 juni 2001 in de strafzaak onder de parketnummers 13/127075-00 (A) en 13/037566-99 (B)
tegen
[verdachte],
geboren te La Romana (Dominicaanse Republiek) op [datum] 1967,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam.
Beperkt appel
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens mededeling ter terechtzitting van de raadsman van verdachte niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 maart 2001 en 7 juni 2001 en in hoger beroep van 12 maart 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -voor zover in hoger beroep aan de orde- tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen. Van de dagvaardingen zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.
De bewijslevering
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat het in zaak A op de jas van verdachte aangetroffen DNA-bewijsmateriaal van het bewijs moet worden uitgesloten, nu sprake is van contaminatie van het DNA-materiaal. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de stukken van het dossier blijkt dat bij de huiszoeking, waarbij de jas van verdachte met daarop het bewuste DNA-materiaal is aangetroffen, een aantal rechercheurs, te weten Spanjaart, Pelt en Van Oostenbrugge, aanwezig was dat diezelfde ochtend ook aanwezig is geweest op de plaats van het delict. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de desbetreffende rechercheurs zelf DNA-materiaal hebben verspreid, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In beginsel acht het hof de gang van zaken, zoals door de raadsman beschreven, ten aanzien van de huiszoeking en het aantreffen van het bloedspoor op de jas van verdachte, niet wenselijk.
Echter uit ingesteld nader onderzoek naar genomen voorzorgsmaatregelen tijdens de huiszoeking, neergelegd in een proces-verbaal van 25 april 2001, blijkt het volgende:
- de politie heeft na het binnentreden van de woning snel gekeken of verdachte zich in de woning bevond;
- in de woning werden op diverse plaatsen bloedsporen gevonden en in de slaapkamer werden op een jas vlekkerige bloedsporen aangetroffen, welke jas door rechercheur Spanjaart alleen werd aangewezen;
- de politie heeft zich vervolgens teruggetrokken in de woonkamer teneinde de komst van de rechter-commissaris af te wachten;
- daarna is de technische recherche verzocht te komen voor een technisch onderzoek en het veiligstellen van eventueel aangetroffen sporen. De rechercheurs Spanjaart en Pelt die dezelfde dag op de plaats delict aanwezig waren geweest, hebben hun schoenen bedekt met plastic overtrekschoenen om sporenbesmetting te voorkomen, terwijl Van Oostenbrugge al eerder andere schoenen had aangetrokken;
- de aangetroffen jas is conform de standaardnormen veiliggesteld, hetgeen onder meer wil zeggen dat rechercheurs, die op dat moment handschoenen droegen, de jas in een voor DNA-onderzoek geschikte papieren zak hebben gestopt;
- allen die de jas hebben aangeraakt droegen handschoenen.
Op grond van al deze voorzorgsmaatregelen is naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval uitgesloten te achten dat er contaminatie kan hebben plaatsgevonden van de aangetroffen sporen met materiaal afkomstig van de plaats delict. Het resultaat van het DNA-onderzoek aan de jas is derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 1 primair en in zaak B is tenlastegelegd, met dien verstande dat
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde
hij op 4 april 2000 te Amsterdam opzettelijk R. [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes die [slachtoffer 1] in de borst (de hartstreek) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde
hij op tijdstippen in de periode van 3 augustus 1999 tot en met 18 augustus 1999 telkens te Amsterdam telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen f 500,-- en f 1.000, toebehorende aan respectievelijk M.J. [slachtoffer 2] en E. [slachtoffer 3], welke diefstal telkens werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], telkens gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het telkens dicht achter en/of bij voornoemde slachtoffers gaan staan en/of het maken van een steekbeweging en/of het richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op een van die slachtoffers en/of het uiten van dreigende woorden zoals: "als je wat doet, steek ik je kind dood."
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde
doodslag;
ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest. Namens verdachte is tegen deze veroordeling hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft iemand, die 's nachts bij een geldautomaat stond te pinnen, enkel om diens geld van het leven beroofd door hem met een mes in het lichaam te steken. Dit afschrikwekkende feit heeft een grote schok en gevoelens van verbijstering en onherstelbaar verdriet teweeggebracht zowel bij de nabestaanden alsook in de verdere omgeving van het slachtoffer. Ook de rechtsorde in brede zin is ernstig geschokt. Verder heeft verdachte ook daarvóór al mensen beroofd terwijl ze stonden te pinnen. Verdachte heeft bij deze berovingen gedreigd met geweld. Bij een van de berovingen heeft verdachte zelfs het kind van een slachtoffer met de dood bedreigd. De ervaring heeft geleerd dat slachtoffers van dergelijke misdrijven zich zeer angstig voelen en ook nadien nog gebukt kunnen gaan onder de psychische nasleep van hetgeen hen is overkomen. Bovendien is verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 18 januari 2002 reeds eerder veroordeeld voor een dergelijke beroving.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapportage van 5 juli 2000, opgemaakt door S. Timmers, psychiater, A.E. Haan, psycholoog en C.J.W. Bijl, reclasseringswerker en van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 7 maart 2001, opgemaakt door A.J. de Groot, psycholoog en T.A. Wouters, psychiater. In dit laatste rapport wordt geconcludeerd dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht moet worden.
Het hof is met eenparigheid van stemmen van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten dusdanig schokkend zijn voor de rechtsorde dat niet volstaan kan worden met de door de rechtbank opgelegde straf. Een straf van twaalf jaar zoals door de advocaat-generaal gevorderd moet als passend worden beschouwd, doch het hof zal de straf niettemin beperken tot elf jaar nu slechts door de verdachte hoger beroep werd ingesteld.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een zilverkleurig mes met zwart handvat, een broodmes, een werpmes, een knipmes en een gevlochten staalkabel met een verzwaard uiteinde, die aan verdachte toebehoren dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 57, 63, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 primair en in zaak B tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 1 primair en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 11 (ELF) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een zilverkleurig mes met zwart handvat, een broodmes, een werpmes, een knipmes en een gevlochten staalkabel met een verzwaard uiteinde.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de nummers 2 en 4 van de als bijlage 1 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de Postbank van de nummers 15 en 90 van de als bijlage 1 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [belanghebbende] van de nummers 48 en 49 van de als bijlage 1 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de Rabobank van nummer 89 van de als bijlage 1 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen en nummer 1 van de als bijlage 2 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan E. [slachtoffer 3] van nummer 20 van de als bijlage 2 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de nummers 17, 19, 21 tot en met 24, 27, 28, 32 tot en met 39, 41 tot en met 47 en 59 tot en met 85 van de als bijlage 1 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen en van de nummers 2 en 5 van de als bijlage 2 bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Schreuder en Van Breukelen-van Aarnhem, in tegenwoordigheid van mr. Jas als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 maart 2002.