ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5180

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1586
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstbepaling en passiefposten in de vennootschapsbelasting met betrekking tot exploitatie-uitgaven van een zwembad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2002 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen de besloten vennootschap X en de Belastingdienst. De kern van het geschil betreft de vraag of de dekkingsbijdragen voor de bouw van een overdekt zwembad, die door belanghebbende in de jaren 1997 en 1998 zijn opgevoerd, terecht ten laste van de belastbare winst zijn gebracht. Het Hof oordeelt dat bij de bepaling van de winst geen passiefpost kan worden gevormd voor toekomstige exploitatie-uitgaven, omdat deze uitgaven niet aan de periode voorafgaand aan de balansdatum kunnen worden toegerekend. De belanghebbende, die fungeert als houdstervennootschap van twee dochtervennootschappen, had de dekkingsbijdragen van respectievelijk ƒ 960.000 en ƒ 1.200.000 in mindering gebracht op de belastbare winst. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte deze aftrekken en concludeerde tot bevestiging van de eerdere uitspraken.

Tijdens de zitting op 29 januari 2002 zijn de directeur van belanghebbende, G, en zijn gemachtigde gehoord, evenals de inspecteur, vertegenwoordigd door mr. D. Het Hof heeft vastgesteld dat de bouw van het zwembad en de verkoop van recreatiewoningen aan elkaar zijn gekoppeld, maar oordeelt dat de verwachte exploitatie-uitgaven zozeer samenhangen met de bedrijfsuitoefening van de jaren waarin het zwembad wordt geëxploiteerd, dat deze uitgaven niet mogen worden toegerekend aan de jaren 1997 en 1998. Het Hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is bepaald dat passiefposten alleen kunnen worden gevormd als de uitgaven hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan.

Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een juridische verplichting bestond om de kosten van het zwembad te dekken uit de opbrengsten van de verkoop van de recreatiewoningen. De uitspraak van het Hof is dat het beroep van belanghebbende ongegrond wordt verklaard, en de inspecteur in het gelijk wordt gesteld. De proceskosten worden niet toegewezen, en de uitspraak is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 mei 2001, ingediend door A (B Belastingadviseurs) te Q als haar gemachtigde. Het beroep, aangevuld bij brief van voornoemde gemachtigde van 19 juni 2001, is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur met dagtekening 21 april 2001 en 28 april 2001 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting over het boekjaar 1997 respectievelijk het boekjaar 1998.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van
ƒ 1.959.707 voor het jaar 1997 en naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.771.111 voor het jaar 1998. Bij de bestreden uitspraken zijn de aanslagen verminderd en berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.929.938 voor het jaar 1997 en naar een belastbaar bedrag van
ƒ 2.752.568 voor het jaar 1998.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken en tot vermindering en berekening van de aanslagen naar een belastbaar bedrag van ƒ 969.938 voor het jaar 1997 en van ƒ 1.552.568 voor het jaar 1998.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraken.
Ter zitting van 29 januari 2002 zijn verschenen en gehoord G, directeur van belanghebbende, en voornoemde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mr. D. Namens belanghebbende is een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De besloten vennootschap X (hierna: belanghebbende) fungeert als houdstervennootschap van twee dochtervennootschappen, te weten E en F
2.2. De drie hiervoor genoemde vennootschappen zijn op 4 juli 1995 opgericht en zij vormen sedert 1 januari 1996 een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door de heer G (hierna: G) die tevens directeur van belanghebbende is.
2.3. G bezit tevens alle aandelen in H BV Deze vennootschap is opgericht op 2 januari 1970 en exploiteert een camping met de daarbij behorende gebou-wen. Bij brief van 8 mei 1992 heeft G bij de gemeente I een plan ingediend om deze camping uit te breiden met onder andere 70 recreatiebungalows en een overdekt zwembad.
2.4. Met betrekking tot de door G dan wel H BV voorgenomen bouw van een overdekt zwembad is in opdracht van de gemeente I en H BV door het bureau J een haalbaarheidsonderzoek verricht. In het rapport van oktober 1993 waarin van dit onderzoek verslag wordt gedaan, is onder meer het volgende vermeld:
"5.3.2 Variant 2; nieuwbouw zwembad bij H
Baten
(…)
Lasten
Complete nieuwbouw van een overdekt zwembad vereist hoge investeringen. (…) De kapitaallasten bedragen ƒ 343.100,00 per jaar.
(…)
Exploitatie-resultaat
Het totale exploitatie-resultaat exclusief kapitaalslasten bedraagt ƒ 6.200,00. Inclusief kapitaalslasten ontstaat er een negatief exploitatie-resultaat van ƒ 336.900,00.
(…)
Bijdragen gemeente en H
Tijdens het onderzoek is gebleken dat van de gemeente I een financiële bijdrage wordt verwacht. In eerste instantie is hier sprake geweest van een eenmalige bijdrage van ƒ 500.000,00.
De gemeente ontvangt ten gevolge van het tot standkomen van het bungalowpark extra inkomsten door toeristenbelasting en onroerendgoedbelasting. Wellicht biedt dit extra mogelijkheden voor bijdragen van de gemeente.
Indien de bungalows gerealiseerd worden, zal de exploitant van H per bungalow ƒ 10.000,00 bijdragen. Voor 75 bungalows betekent dit een eenmalige bijdrage van ƒ 750.000,00. In totaal gaat het hierbij om een bijdrage van
ƒ 1.250.000,00. Indien dit bedrag op de investeringen in mindering wordt gebracht dalen de kapitaallasten van momenteel ƒ 343.100,00 naar ƒ 221.300,00. Het exploitatieresultaat stijgt daardoor naar - ƒ 215.100,00 in plaats van het huidige tekort van ƒ 336.900,00. Het jaarlijkse verschil bedraagt ƒ 121.800,00.
Door in plaats van 75 bungalows er 100 te realiseren zal de bijdrage van de exploitant van de camping toenemen. Dit zou een gunstig effect hebben op de exploitatie-lasten. De grond, echter die hiervoor nodig is, zal niet eenvoudig te verkrijgen zijn. Er is daarom in dit onderzoek geen rekening meegehouden.
Aanvullende voorzieningen
Bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een restaurant) zouden, indien ze gecombineerd met een zwembad worden gerealiseerd, een positief effect kunnen hebben op de totale exploitatie."
2.5. In zijn vergadering van 30 juni 1994 heeft de Raad van de gemeente I het navolgende besluit genomen:
"onder de ontbindende voorwaarde dat uit deskundig onderzoek blijkt dat de financiële basis van de exploitant(en) en/of beoogde exploitanten van de camping, bungalows, zwembad en overige daaraan gerelateerde voorzieningen voldoende is gebleken, medewerking te verlenen aan de realisatie van een overdekt zwembad bij H."
Voormeld besluit is door Burgemeester en wethouders van I (hierna: B&W) in een schrijven van 21 juni 1994 onder meer als volgt toegelicht:
"Op basis van de rapporten en de beraadslagingen in commissieverband concluderen wij (in meerderheid) dat realisatie van een overdekt zwembad bij de camping Zuiderzee financieel haalbaar is. Verzocht is nl. een financiële bijdrage te leveren van ƒ 750.000,00 ineens en een jaarlijkse bijdrage van ƒ 50.000,00. Omgerekend heeft de gemeentelijke bijdrage op de exploitatie van het bad een positieve invloed van jaarlijks ƒ 123.600,00. Het restant van het verwachte exploitatietekort ten bedrage van
ƒ 213.300,00 wordt door de initiatiefnemer zelf gedekt (door kostenbesparingen via het combineren van functies, bijdragen uit de verkoop van bungalows, verhoging tarieven en anderszins). De exploitatie van het zwembad is daardoor sluitend;"
2.6. Bij Besluit van 9 januari 1996 hebben B&W aan E ten behoeve van de bouw van 72 zomerhuizen vrijstelling verleend van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan en een bouwvergunning verleend.
2.7. H BV heeft in 1996 aan E percelen grond verkocht, bestemd om te worden gebruikt voor de bouw van recreatiebungalows. Daarbij heeft E of diens rechtsopvolger zich verbonden om de exploitatie van de bij de recreatiebungalows behorende algemene voorzieningen uit te oefenen en voor haar rekening te nemen. Daarbij is onder meer bepaald dat onder de algemene voorzieningen niet het aan te leggen zwembad wordt verstaan.
2.8. Op 23 december 1998 hebben F BV als 'de ontwikkelaar' en de gemeente I een zogenoemde realiseringsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst luidt onder meer als volgt:
"in aanmerking nemend dat:
4 de ontwikkelaar de wens te kennen heeft gegeven aan de noordzijde van de huidige camping "H" een recreatieve ontwikkeling te willen realiseren, inhoudende:
a. de bouw van 72 recreatie-bungalows;
b. de bouw van een overdekt zwembad met de daarbij behorende voorzieningen;
(…)
4 de ontwikkelaar de gemeente onlangs heeft verzocht om een wijzigingsprocedure (…) te starten waardoor de bouw van 22 extra recreatie-bungalows (…) tot de mogelijkheden behoort;
komen overeen als volgt:
4 de gemeente is bereid de gevraagde medewerking aan de bouw van 22 extra recreatie-bungalows te verlenen, onder de voorwaarde dat de ontwikkelaar uiterlijk op 1 maart 1999 aanvangt met de bouw van het overdekt zwembad (…). Hij draagt er zorg voor dat het overdekt zwembad uiterlijk op 1 januari 2000 in gebruik kan worden genomen;"
2.9. Eveneens op 23 december 1998 hebben F. BV als 'exploitant' en de gemeente I een zogenoemde subsidie-overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst luidt onder meer als volgt:
"Artikel 1: Algemeen
1.1. De exploitatie van het zwembad en de eventueel daarbij behorende voorzieningen geschieden ten volle voor rekening en risico van exploitant. De exploitant is gehouden zijn financiële inbreng in F blijvend aan te wenden ten behoeve van de exploitatie van het zwembad.
(…)
Artikel 4: Subsidies
4.1. Indien wordt voldaan aan de in de artikelen 2 en 3 opgenomen verplichtingen verstrekt de gemeente aan exploitant een exploitatiesubsidie. De totale subsidie bedraagt jaarlijks niet meer dan f. 50.000,-- (excl. BTW)."
2.10. De verkoopfolder van de recreatiewoningen die deel gaan uitmaken van wat wordt genoemd Bungalowpark H vermeldt onder meer het volgende:
"In het park komt een groot zwembad met sauna, solarium, kinderbad en waterglijbaan. 2 tennisbanen en een speeltuin voor kinderen maken de vrijetijdsaanbieding compleet."
2.11. J. Commandeur schrijft op 6 oktober 2000 onder meer het volgende aan G:
"Op uw verzoek bericht ik u het volgende:
Ten tijde van de verkoop van de recreatie-bungalows werkte ik bij K Makelaars. Via dit kantoor heb ik de verkoop van bungalows verzorgd van park H.
Omdat op dat moment niet duidelijk was wanneer het zwembad gebouwd zou worden, is er toen voor gekozen om niet in de koopaktes te vermelden wanneer het zwembad klaar zou zijn. (…)
Echter in de verkoopfolder staat het zwembad vermeld. Ook bij elke bezichtiging van de modelwoning en als kandidaat-kopers ons kantoor bezochten heb ik gemeld dat het zwembad er komen zou (…)."
2.12. L schrijft op 9 oktober 2000 onder meer het volgende aan G:
"(…) wij hebben in uw opdracht rond 40 vakantiewoningen op Bungalowpark Zuiderzee verkocht. De navraag voor deze vakantiewoningen was goed in verband met het te bouwen subtropisch zwembad, dat in de verkoopfolder prachtig afgebeeld was. Voor de meeste kopers was het te verwachten zwembad een reden om op deze lokatie een huis te kopen. Hierdoor kon ook een hogere verkoopprijs behaald worden"
2.13. Tot de gedingstukken behoren voorts enkele brieven van kopers van recreatiebungalows van park H aan G, waarin zij verklaren omtrent het belang van het aldaar te bouwen overdekte zwembad voor hun beslissing op die locatie een recreatiebungalow te kopen.
2.14. Op 18 oktober 2000 schrijft M (B Belastingadviseurs) aan de controlerend medewerker van de Belastingdienst onder meer het volgende:
"1. Dekkingsbijdrage zwembad
In 1997 en 1998 is in de jaarrekening een schuld opgenomen voor "dekkingsbijdrage zwembad" voor een totaalbedrag van ƒ 2.160.000, waarmee u zich niet kunt verenigen. In de tot nu toe aan u verstrekte toelichting is met name aangegeven dat de dekkingsbijdrage voortvloeide uit de directe relatie tussen de bouw van de bungalows en het zwembad. Het realiseren van een zwembad is door de gemeente als voorwaarde gesteld om medewerking te krijgen voor zijn plannen voor een bungalowpark. (…) In de langdurige onderhandelingen met de gemeente (…) is altijd uitgangspunt geweest dat de vennootschap van de heer G een substantiële financiële bijdrage zou leveren aan het zwembad, om de exploitatie in ieder geval kostendekkend te krijgen. (…) De in de begroting vermelde bedragen voor de dekkingsbijdragen zijn uiteindelijk verhoogd tot ƒ 30.000, vanwege het hogere investeringsbedrag van het zwembad. (…) De realisering van het zwembad heeft (…) door allerlei oorzaken vertraging opgelopen, waardoor pas in 1999 de aanbesteding heeft plaatsgevonden."
2.15. In een rapport van 11 december 2000 inzake een door de Belastingdienst Particulieren/ Ondernemingen te P bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek is onder meer het volgende vermeld:
"4.2 Voorziening
4.2.1 Overzicht
In de jaarrekeningen over 1997 en 1998 is een voorziening gevormd. De voorziening heeft betrekking op de investering in het in 1999/2000 gebouwde overdekt zwembad en is als volgt berekend:
Toevoeging 1997, 32 bungalows a f 30.000,- = f 960.000,-
Toevoeging 1998, 40 bungalows a f 30.000,- = f 1.200.000,-
B belastingadviseurs schrijft op 18 oktober 2000 dat volgens de laatste gegevens de totale investering (voor aftrek van de subsidie van de gemeente I en toerekening van bovengenoemde dekkingsbijdragen) uitkomt op een bedrag van ongeveer
f 4.300.000,- exclusief omzetbelasting. Tevens schrijft de adviseur dat de heer G altijd het uitgangspunt heeft gehad dat het zwembad een winstgevende exploitatie zou moeten opleveren.
(…)
Bij de verkoop van de bungalows kunnen (…) verwachtingen omtrent de realisatie van een overdekt zwembad zijn gewekt. In geen van de met de kopers gesloten overeenkomsten van koop/aanneming is echter een ontbindende voorwaarde of boeteclausule voor het geval dat het zwembad niet gerealiseerd zou worden, opgenomen.
(…)
Op verzoek van de Gemeente I heeft N Accountants te S in de zomer van 1998 (…) de door O accountants samengestelde exploitatie-begroting van het overdekte zwembad, beoordeeld. (…)
In de exploitatie-begroting van 17 juli 1998 van O accountants komen de volgende bedragen voor:
Bouwkosten (exclusief inrichting) f 3.335.650,-
Eenmalige bijdrage Gemeente I f 787.500,-
Bijdrage winstmarge bungalows 88 maal f 20.000,- = f 1.760.000,-
De begroting sluit met een positief resultaat ad f 22.981,-.
(…)
4.2.3 Conclusie.
Voor toekomstige investeringen in bedrijfsmiddelen welke de ondernemer gaat exploiteren, kunnen mijns inziens volgens goed koopmansgebruik geen voorzieningen worden gevormd."
2.16. 1997 1998
De aangegeven belastbare bedragen zijn ƒ 856.067 ƒ 1.391.771
Bij aanslagregeling is bijgeteld:
- kosten infrastructuur 143.640 179.340
- dekkingsbijdrage zwembad 960.000 1.200.000
Vastgesteld belastbaar bedrag: ƒ 1.959.707 ƒ 2.771.111
Bij uitspraak op bezwaar zijn de belastbare bedragen als volgt nader vastgesteld:
1997 1998
Bij aanslag vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 1.959.707 ƒ 2.771.111
Verminderd met: hogere investeringsaftrek: 29.769 18.543
Nader vastgesteld belastbaar bedrag: ƒ 1.929.938 ƒ 2.752.568
3. Geschil
In geschil is de vraag of de dekkingsbijdragen zwembad ad. ƒ 960.000 en ƒ 1.200.000 in respectievelijk de jaren 1997 en 1998 terecht, zoals belanghebbende stelt, dan wel ten onrechte, zoals de inspecteur stelt, ten laste van de aangegeven belastbare winst zijn gebracht.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting is hieraan namens belanghebbende - kort samengevat en zakelijk weergege-ven - nog het volgende toegevoegd.
Het bedrag van ƒ 30.000 dat per verkochte bungalow ter bepaling van de dekkingsbijdrage in aanmerking is genomen, is gebaseerd op een berekening van de accountant. Dit bedrag is hoger geworden dan aanvankelijk werd voorzien, omdat er uiteindelijk een groter en duurder zwembad is gebouwd. Aan de kopers van de bungalows is niet duidelijk gemaakt welk bedrag van de prijs van hun bungalow bestemd was voor het zwembad. De opdracht tot de bouw van het zwembad is gegeven door E Zonder het vooruitzicht op het zwembad hadden de bungalows niet kunnen worden verkocht. De gemeente had dan ook geen toestemming voor de bouw gegeven.
4.3. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende toegevoegd.
Aangaande de bouw van het zwembad bestond er tegenover de kopers van de bungalows, noch tegenover de gemeente een juridische verplichting. In de door belanghebbende overgelegde koopakten is hieromtrent ook niets opgenomen. Er staat niet in dat een zwembad zal worden gerealiseerd, maar dat het zwembad niet tot de algemene voorzieningen behoort.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Vaststaat dat belanghebbende in de jaren 1999 - 2000 een overdekt zwembad heeft gebouwd nabij de door haar zustervennootschap gedreven H (hierna: het zwembad). Tevens heeft belanghebbende in de nabijheid van de camping en het zwembad een groot aantal recreatiewoningen gebouwd en verkocht, te weten - naar het Hof begrijpt - 32 in 1997 en 40 in 1998.
5.2. Een haalbaarheidsonderzoek uit 1993 betreffende het te bouwen zwembad heeft uitgewe-zen dat bij exploitatie van het zwembad jaarlijks een tekort is te verwachten. Dit te verwachten exploitatietekort zou exclusief kapitaallasten ƒ 6.200 bedragen en inclusief kapitaalslasten
ƒ 336.900. Uit het Besluit van de Raad van de gemeente I van 30 juni 1994 als vermeld onder 2.5 en uit de subsidie-overeenkomst als vermeld onder 2.9 leidt het Hof af dat een substantieel deel van het te verwachten exploitatietekort (incl. kapitaalslasten) door de gemeente I wordt gedragen. Het resterende gedeelte van het tekort zou worden gefinancierd door de initiatiefnemer van het nieuwe zwembad, door - zoals is aangegeven in voormeld besluit - kostenbesparingen via het combineren van functies, bijdragen uit de verkoop van bungalows, verhoging van tarieven en anderszins.
5.3. Op de door haar voor de heffing van vennootschapsbelasting aangegeven belastbare bedragen heeft belanghebbende zogenoemde dekkingsbijdragen zwembad in mindering gebracht. Voor het jaar 1997 ter grootte van ƒ 960.000 en voor het jaar 1998 ter grootte van
ƒ 1.200.000. Deze dekkingsbijdragen zijn berekend door een bedrag van ƒ 30.000 te vermenigvuldigen met het aantal van de in 1997 respectievelijk 1998 door belanghebbende verkochte recreatiewoningen. Op deze wijze heeft belanghebbende een gedeelte van de opbrengst uit hoofde van de verkoop van recreatiewoningen bestemd als dekking voor een te verwachten tekort uit hoofde van de exploitatie van het zwembad. Van een op deze wijze te oormerken gedeelte van de verkoopopbrengst van de recreatiewoningen is ook sprake in het 2.4 aangehaalde haalbaarheidsonderzoek. In het desbetreffende rapport is sprake van een bedrag per recreatiewoning van ƒ 10.000. Uiteindelijk is dit bedrag verhoogd tot ƒ 30.000, zoals in de onder 2.14 aangehaalde brief is toegelicht.
5.4. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorming van een passiefpost met het oog op te verwachten toekomstige verliezen uit hoofde van de exploitatie van het zwembad in strijd is met goedkoopmansgebruik. In dat verband heeft de inspecteur in het bijzonder erop gewezen dat de lasten die voortvloeien uit de exploitatie van het zwembad behoren te worden toegerekend aan de jaren waarin dat zwembad wordt geëxploiteerd.
5.5. Belanghebbende acht de vorming van de in geschil zijnde passiefpost geoorloofd. In dat verband wijst belanghebbende erop dat de bouw van het zwembad en de recreatiewoningen altijd door de Gemeente aan elkaar zijn gekoppeld en dat aan de kopers van die woningen, onder meer in de onder 2.10 aangehaalde verkoopfolder, is voorgehouden dat er bij de recreatiewoningen een zwembad zou komen. Belanghebbende spreekt in dit verband van een in rechte afdwingbare verplichting jegens de kopers.
5.6. Ingevolge het arrest HR 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409*, is het toegestaan dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost wordt gevormd, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in (a) feiten en omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en (b) ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en (c) ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.
5.7. Het Hof acht het aannemelijk dat het tekort dat naar verwachting van belanghebbende bij de exploitatie van het zwembad zal ontstaan, zijn oorsprong vindt in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan balansdatum hebben voorgedaan. Tot deze feiten en omstandigheden behoren in het bijzonder de koppeling die in het overleg tussen G en de Gemeente is aangebracht tussen de bouw van de recreatiewoningen en de exploitatie van het zwembad, alsmede de verwachtingen die naar de kopers van de recreatiewoningen ter zake van het te bouwen zwembad zijn gewekt. Daarbij kan overigens in het midden blijven welke gevolgen aan deze verwachtingen zouden zijn te verbinden, indien het zwembad niet zou zijn gebouwd. Dit betekent dat wordt voldaan aan de hiervoor ad (a) gekenmerkte voorwaarde voor de vorming van een passiefpost.
5.8. Naar het oordeel van het Hof wordt evenwel niet voldaan aan de ad (b) gekenmerkte voorwaarde. Naar het oordeel van het Hof hangen de verwachte exploitatie-uitgaven, gelet op de aard daarvan, zozeer samen met de bedrijfsuitoefening van de jaren waarin het zwembad wordt geëxploiteerd, dat deze uitgaven op die grond niet mogen worden toegerekend aan de jaren 1997 en 1998, in welke jaren de bouw van het zwembad nog niet was aangevangen. Op deze grond kan derhalve ter zake van het door belanghebbende verwachte exploitatietekort geen passiefpost worden gevormd. Het antwoord op de vraag of en in hoeverre ter zake van de voorziene uitgaven op de voor de jaren 1997 en 1998 te onderscheiden balansdata een redelijke verwachting bestond dat zij zich zouden voordoen, voorwaarde (c) als vermeld onder 5.6, kan verder in het midden blijven.
5.9. Voorzover het oordeel onder 5.8 ruimte laat voor de vorming van een zogenoemde winstuitstelpost oordeelt het Hof als volgt. Hierbij begrijpt het Hof het standpunt van belang-hebbende aldus dat een deel van de opbrengst van de verkoop van een recreatiewoning niet in het jaar waarin die verkoop plaatsvindt behoeft te worden verantwoord, omdat dat deel is bestemd voor de dekking van het te verwachten tekort uit hoofde van de exploitatie van het zwembad. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat tussen haar en de kopers van de recreatiewoningen is overeengekomen dat een gedeelte van de prijs van die woningen bestemd was voor de exploitatie van het zwembad. Weliswaar heeft belanghebbende gesteld dat in de prijsstelling van de recreatiewoningen met de aanwezigheid van het zwembad rekening is gehouden, maar zij heeft niet nader geconcretiseerd welk deel van de prijs meer specifiek verband zou houden met het door haar verwachtte exploitatie-tekort. Daarmee is het door belanghebbende gestelde verband tussen de door haar bij de verkoop van de recreatiewoningen gerealiseerde opbrengsten en de uiteindelijk ter zake van de exploitatie van het zwembad voorziene bedragen niet voldoende aannemelijk gemaakt. Hierbij acht het Hof mede van belang dat het zwembad weliswaar in een door belanghebbende overgelegde akte betreffende de verkoop van de recreatiewoningen is vermeld, maar dat in het kader van een beschrijving van de bij de recreatiewoningen behorende algemene voorzieningen in die akte juist is vermeld dat het zwembad niet tot die algemene voorzieningen behoort. Naar het oordeel van het Hof volgt uit het vorenstaande dat er niet een voldoende directe relatie bestaat tussen de verkoopopbrengst van de recreatiewoningen en de gepassiveerde dekkingsbijdragen. In een zodanig geval is het niet geoorloofd om van de opbrengst uit hoofde van de verkoop van de recreatiewoningen een gedeelte als dekkingsbijdrage bestemd voor een te verwachten tekort bij de exploitatie van het zwembad te passiveren. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 4 juni 2002, door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Kostense en Blokland, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.