ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5183

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/0484
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van der Ouderaa
  • mr. Jonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van verhuiskosten in verband met werkverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2002 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, X, tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Belanghebbende, geboren op 25 januari 1950, was werkzaam als proces-operator bij een bedrijf in Q en had in 1998 verhuisd van R naar Q. De inspecteur had het belastbaar inkomen van belanghebbende verhoogd met niet-aftrekbare verhuiskosten, wat leidde tot een geschil over de aftrekbaarheid van deze kosten.

Belanghebbende stelde dat zijn verhuizing noodzakelijk was vanwege de reistijd en de fysieke belasting van zijn nachtdiensten. Hij had geprobeerd werk te vinden in de buurt van R, maar zonder succes. De inspecteur betwistte dat de verhuizing noodzakelijk was voor de dienstbetrekking en stelde dat de beweegredenen van belanghebbende persoonlijk van aard waren.

Het Hof oordeelde dat verhuiskosten aftrekbaar zijn indien bijzondere omstandigheden buiten de sfeer van de werkzaamheden de verhuizing noodzakelijk maken. Het Hof erkende dat de leeftijd van belanghebbende en de toenemende verkeersdruk niet automatisch leiden tot aftrekbaarheid, maar in dit geval was de combinatie van factoren, waaronder de aard van de werkzaamheden als proces-operator, voldoende om de verhuiskosten als aftrekbaar te beschouwen. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de aanslag en stelde het belastbaar inkomen vast op ƒ 71.180. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 255.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te Y, de inspecteur, gedagtekend 3 december 2001, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 juni 2002.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond
- vernietigt de bestreden uitspraak
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 71.180
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 255 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. Belanghebbende, geboren 25 januari 1950 en gehuwd, is vanaf 1974 in dienstverband werkzaam bij A (hierna: werkgever), welk bedrijf is gevestigd in Q. Bij dit bedrijf is belanghebbende werkzaam als proces-operator bij de verwerking van sojabonen. Het betreft hier een vol-continu proces dat vergt dat altijd één operator toezicht uitoefent op de machines en installaties die voor de verwerking van de sojabonen worden gebruikt. Voor belanghebbende betekent dit dat hij per 36 dagen zeven nachtdiensten dient te vervullen. Belanghebbende woonde tot aan zijn verhuizing in 1998 in R en is daarna verhuisd naar Q. Hij heeft over het jaar 1998 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 77.710.
2. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen verhoogd met een bedrag van ¦ 9.348 als zijnde niet in aftrek aanvaarde verhuiskosten. Op basis van een aanvulling op de aangifte is alsnog een bedrag van ¦ 4.718 als beroepskosten in aftrek aanvaard en is voorts de huurwaarde van de woning verminderd met een bedrag van ¦ 1.812. Het belastbaar inkomen is nadien vastgesteld op ¦ 80.528.
3. Belanghebbende stelt dat de correctie ter zake van verhuiskosten ten onrechte is aangebracht. Hij stelt dat hij in 1998 om zakelijke redenen naar Q is verhuisd en stelt daartoe onder meer dat het vanwege de reistijd voor hem, gelet op zijn gevorderde leeftijd en het steeds drukker wordende verkeer, medisch en psychisch gezien onmogelijk werd om zijn werkzaamheden in Q in volcontinudienst te kunnen blijven uitoefenen. Voorts stelt belanghebbende dat hij in eerste instantie heeft gepoogd om in de directe omgeving van R ander werk te vinden maar dat zijn ondernomen sollicitaties om verscheidende redenen vruchteloos waren en dat hij vervolgens heeft besloten om te gaan verhuizen naar de plaats waar zijn werkgever is gevestigd, te weten Q. De kosten van de verhuizing behoren mitsdien tot de aftrekbare kosten.
4. De inspecteur stelt dat niet de dienstbetrekking belanghebbende tot de verhuizing heeft genoopt, noch dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid gelegen in de aard van de dienstbetrekking die de aanleiding tot de verhuizing is geweest, maar dat de door belanghebbende genoemde beweegredenen uitsluitend in de persoonlijke sfeer zijn gelegen. In dat geval kunnen de verhuiskosten niet voor aftrek in aanmerking komen.
5. Bij de beoordeling van de vraag of de verhuiskosten als aftrekbare kosten in aanmerking komen, moet worden vooropgesteld dat verhuiskosten niet slechts aftrekbaar zijn indien omstandigheden gelegen in de sfeer van de werkzaamheden nopen tot verhuizing, maar ook indien buiten de sfeer van de werkzaamheden gelegen bijzondere omstandigheden nopen tot verhuizing teneinde de werkzaamheden te kunnen blijven vervullen.
6. Naar het oordeel van het Hof vormt in het algemeen noch het vorderen van de leeftijd, noch het toenemen van de verkeersdruk een omstandigheid die tot gevolg heeft dat, indien een belastingplichtige op grond daarvan verhuist naar de plaats waar hij zijn werkzaamheden verricht, de daarmee verband houdende kosten als aftrekbare kosten zijn aan te merken. Dit is evenwel anders in het onderhavige geval, waarin belanghebbende zijn werkzaamheden als procesoperator regelmatig tijdens nachtdiensten verricht. De stelling van belanghebbende dat het uitoefenen van deze functie onder de omstandigheden waarin hij zich vóór zijn verhuizing bevond, voor hem fysiek in toenemende mate een zware belasting vormde en dat hij om die reden naar Q ging verhuizen, is door de inspecteur op zichzelf niet bestreden en wordt ook overigens door het Hof aannemelijk geacht.
7. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigen de hiervoor bedoelde omstandigheden, bezien ook in verband met de aard van de werkzaamheden van belanghebbende, de conclusie dat deze omstandigheden hem hebben genoopt naar Amsterdam te verhuizen, teneinde zijn werkzaamheden op een redelijke wijze te kunnen blijven uitoefenen. Het Hof wijst de opvatting van de inspecteur dat in een geval als het onderhavige eerst sprake kan zijn van een nopen tot verhuizing, indien sprake is van een ernstige ziekte van belanghebbende dan wel een daarmee vergelijkbare bijzondere omstandigheid, af. Het vorenstaande leidt ertoe dat de met de verhuizing verband houdende kosten, waarvan de omvang tussen partijen niet in geding is, in aftrek van het belastbaar inkomen kunnen komen. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en gelet op hetgeen partijen ter zitting zijn overeengekomen worden de kosten vastgesteld op € 255, te weten € 5 voor reiskosten en € 200 voor verletkosten.
De uitspraak is gedaan op 20 juni 2002 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.