ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5880

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003006-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Winter
  • A. Voncken
  • J. Nijboer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en diefstal met geweld tegen A.B.M. in Amsterdam en Utrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De verdachte, geboren op 28 maart 1951 in Semarang, Indonesië, werd beschuldigd van ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats in april 2001, waarbij de verdachte A.B.M., een 65-jarige pastoor, heeft overvallen, vastgebonden en beroofd. De verdachte heeft A.B.M. met een mes verwond en hem gedwongen om op een spoorlijn te liggen, waar hij het slachtoffer in een hulpeloze toestand achterliet. De verdachte heeft ook een geldbedrag van A.B.M. gestolen door gebruik te maken van een pinpas. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn daden ernstige gevolgen hadden voor het slachtoffer, die nog steeds psychische schade ondervindt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 5.716,72 werd toegewezen voor immateriële schade en andere kosten. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

Arrestnummer:
Rolnummer: 23-003006-01
Datum uitspraak: 12 juli 2002
Tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 21 augustus 2001 in de strafzaak onder parketnummer 16/110305-01 tegen
[verdachte],
geboren te Semarang (Indonesië) op 28 maart 1951,
wonende te [adres],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen De Oosterhoek,
5360 ME Grave, Muntlaan 1.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 7 augustus 2001 en in hoger beroep van 15 februari 2002, 22 maart 2002 en 28 juni 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van een bij pleidooi gedaan verzoek
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi - kort en zakelijk
weergegeven - verzocht om aanvullend deskundigenonderzoek te laten verrichten met betrekking tot (1.) de invloed van de door de verdachte genuttigde drugs en alcohol op zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde en (2.) de kans op recidive en de mogelijkheden van behandeling van de verdachte, uitgaande van de situatie dat hij het gebruik van genoemde genotmiddelen achterwege laat.
Het hof wijst dit verzoek af, omdat daartoe naar het oordeel van het hof geen noodzaak bestaat, nu het hof zich met betrekking tot de persoon van de verdachte voldoende voorgelicht acht en niet te verwachten valt dat aanvullend onderzoek een ander licht zal werpen op de conclusies van de deskundigen J.M.J.F. Offermans, psychiater, en drs. P.E. Geurkink, psycholoog, zoals die zijn neergelegd in hun hierna te noemen rapportages en welke uitvoerig - ook ten aanzien van de door de raadsman aangegeven onderwerpen - door genoemde deskundigen zijn toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2002.
De bewijslevering
De bewezenverklaring
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 (primair), 2, 3, 4 en 5 is tenlastegelegd, met dien verstande dat
- ten aanzien van het onder 1 (primair) tenlastegelegde:
hij op tijdstippen op 28 april 2001 in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade A.B.M. [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- met electriciteitsdraden de handen/polsen van die [slachtoffer 1] op diens rug heeft vastgebonden en
- met electriciteitsdraden de voeten/enkels van die [slachtoffer 1] aan elkaar heeft vastgebonden en
- zeer strak en/of tot bloedens toe een electriciteitsdraad rond de nek/keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft aangebracht en
- die [slachtoffer 1] heeft vervoerd naar een in gebruik zijnde spoorlijn op het traject Bunnik-Utrecht en
- die [slachtoffer 1], wiens handen/polsen en voeten/enkels waren vastgebonden, heeft gedwongen op diens rug tussen de rails van die spoorlijn te gaan liggen en
- de voeten/benen van die [slachtoffer 1] heeft vastgebonden aan één van de rails en de nek/keel/hals van die [slachtoffer 1] aan de tegenover gelegen rail heeft vastgebonden, zodanig dat die [slachtoffer 1] niet zelfstandig kon wegkomen en
- met een mes tot bloedens toe in de keel van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en
- die [slachtoffer 1] op voormelde wijze tussen de rails van die spoorlijn heeft achtergelaten, terwijl daarna met hoge snelheid twee treinen over die spoorlijn en aldus op zeer korte afstand over het lichaam van die aan die rails vastgebonden [slachtoffer 1] zijn gereden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op of omstreeks 27 april 2001 te Bussum, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer fl. 2500,-, een pinpas (Postbank), een sleutel, een auto (merk Nissan, type Micra, kenteken [kenteken]), vier boekenbonnen en drie cadeaubonnen, toebehorende aan A.B.M. [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen A.B.M. [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1], nadat die [slachtoffer 1] de deur van de pastorie/woning had geopend, een mes heeft getoond en die [slachtoffer 1] daarbij op luide en gebiedende toon de woorden heeft toegevoegd "Op de grond en blijven liggen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- de handen en/of polsen van die [slachtoffer 1] met electriciteitsdraad op diens rug aan elkaar heeft vastgebonden en
- de voeten en/of enkels van die [slachtoffer 1] met electriciteitsdraad aan elkaar heeft vastgebonden en
- die [slachtoffer 1] in diens woning aan een bureau heeft vastgebonden en
- de handen/polsen en voeten/enkels van die [slachtoffer 1] bovendien met tape heeft vastgebonden en
- die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "je leven gaat eraan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- de aan elkaar gebonden voeten/enkels van die [slachtoffer 1] met electriciteitsdraad via de nek/hals/keel heeft verbonden met de aan elkaar gebonden handen/polsen van die [slachtoffer 1] en
- een theedoek over de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebonden en
- die theedoek op een deel van het gezicht van die [slachtoffer 1] met tape heeft vastgeplakt;
- ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
hij in de periode van 27 april 2001 tot en met 28 april 2001 in het arrondissement Amsterdam en in het arrondissement Utrecht opzettelijk A.B.M. [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden in een pastorie/woning aan de [adres] te Bussum en een personenauto (merk Nissan, type Micra), immers heeft hij, verdachte, opzettelijk wederrechtelijk de navolgende - in onderling verband en samenhang te beschouwen - handelingen verricht tegen de wil van die [slachtoffer 1], te weten
- die [slachtoffer 1], nadat die [slachtoffer 1] de deur van de pastorie/woning had geopend, een mes getoond en die [slachtoffer 1] daarbij op luide en gebiedende toon de woorden toegevoegd "Op de grond en blijven liggen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- de handen en/of polsen van die [slachtoffer 1] met electriciteitsdraad op diens rug aan elkaar vastgebonden en
- de voeten en/of enkels van die [slachtoffer 1] met electriciteitsdraad aan elkaar vastgebonden en
- die [slachtoffer 1] in diens woning aan een bureau vastgebonden en
- de handen/polsen en voeten/enkels van die [slachtoffer 1] bovendien met tape vastgebonden en
- de aan elkaar gebonden voeten/enkels van die [slachtoffer 1] met electriciteitsdraad via de nek/hals/keel verbonden met de aan elkaar gebonden handen/polsen van die [slachtoffer 1] en
- een theedoek over de mond van die [slachtoffer 1] gebonden en
- die theedoek op een deel van het gezicht van die [slachtoffer 1] met tape vastgeplakt en
- die [slachtoffer 1] met kracht op de achterbank van die personenauto geduwd en
- een priestersmantel over die [slachtoffer 1] heen gelegd en
- met die personenauto, terwijl die [slachtoffer 1] op voornoemde wijze vastgebonden en afgedekt op de achterbank lag, rondgereden;
- ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen op 27 april 2001 te Bussum met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening telkens uit een geldautomaat in de Poststraat nr. 2 heeft weggenomen een geldbedrag (in totaal fl. 2000,-), toebehorende aan A.B.M. [slachtoffer 1], waarbij verdachte telkens het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het onbevoegd gebruik van een pinpas met bijbehorende pincode;
- ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen op 28 april 2001 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening telkens uit een geldautomaat in de Van Hogendorpstraat heeft weggenomen een geldbedrag (in totaal
fl. 2000,-), toebehorende aan A.B.M. [slachtoffer 1], waarbij verdachte telkens het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het onbevoegd gebruik van een pinpas met bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1 (primair), 2, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 (primair) bewezenverklaarde
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof ten aanzien van het onder 1 (primair) tenlastegelegde het navolgende af:
- de verdachte heeft zijn slachtoffer, een man van 65 jaar oud, naar een spoorlijn gebracht, die, naar de verdachte wist, in gebruik was;
- aldaar heeft de verdachte het slachtoffer, wiens polsen hij eerder had vastgebonden, tot bloedens toe aan zijn keel verwond door met een mes naar hem uit te halen;
- vervolgens heeft hij het slachtoffer gedwongen om op zijn rug tussen de rails te gaan liggen en heeft hij hem aan zijn benen, die reeds eerder door de verdachte aan elkaar gebonden waren, aan een rail vastgebonden met electriciteitsdraad;
- het slachtoffer is door de verdachte aan zijn hals aan de tegenover gelegen rail met electriciteitsdraad vastgebonden, op een dusdanige manier dat het slachtoffer, in elk geval indien hij zijn hoofd zou optillen, voor welke beweging het slachtoffer - gelet op de wijze waarop hij vastgebonden was - de ruimte had, zou kunnen worden geraakt door een over hem heen rijdende trein;
- hierop heeft de verdachte het slachtoffer, al bloedend en met gevaar voor onderkoeling, hulpeloos achtergelaten;
- uit door de verdachte afgelegde verklaringen, waaronder de eerste verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd op 28 april 2001 omstreeks 14.10 uur, blijkt dat hij kennelijk rekening heeft gehouden met een dodelijke afloop.
Uit het hierboven overwogene vloeit naar het oordeel van het hof voort dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn, verdachtes handelen, het slachtoffer het leven zou laten. Het hof acht dan ook het aan de verdachte verweten opzet gericht op de dood van het slachtoffer bewezen.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
- ten aanzien van het onder 1 (primair) tenlastegelegde:
poging tot moord;
- ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
- ten aanzien van het onder 4 en 5 tenlastegelegde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zijn slachtoffer, een 65-jarige pastoor die hem eerder hulp had verleend, van het leven te beroven door hem met een mes te bewerken en door hem tussen de rails van een in gebruik zijnde spoorlijn vast te binden. Alvorens het slachtoffer aldaar in hulpeloze toestand achter te laten, heeft de verdachte het slachtoffer in diens eigen woning overvallen, vastgebonden en beroofd van een aantal eigendommen en geld. Hierbij heeft de verdachte grof geweld toegepast en bedreigingen geuit. Met een van zijn slachtoffer buitgemaakte pinpas heeft de verdachte vervolgens diverse malen geld opgenomen bij een betaalautomaat. De verdachte heeft het slachtoffer in diens eigen auto ontvoerd en is naar een spoorlijn gereden. Nadat het slachtoffer vastgebonden tussen de rails door de verdachte was achtergelaten, heeft het slachtoffer doodsangsten uitgestaan en tot twee maal toe afscheid van het leven genomen, in de overtuiging dat hij, wanneer de naderende treinen over hem heen zouden rijden, het leven zou laten. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte is te danken.
Het slachtoffer zal naar verwachting nog gedurende lange tijd psychische gevolgen van het gebeuren ondervinden. Door het handelen van de verdachte is bovendien de rechtsorde zeer ernstig geschokt en zijn in de maatschappij voorkomende gevoelens van onveiligheid versterkt.
Op deze bijzonder ernstige feiten dient in beginsel te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 6 mei 2002, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsmisdrijven.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van een voorlichtingsrapport van Centrum Maliebaan Utrecht, opgemaakt op 25 juli 2001 door R.A.A. Brands, reclasseringswerker, een pro justitia rapportage, opgemaakt op 27 juli 2001 door J.M.J.F. Offermans, psychiater, en een pro justitia rapportage, opgemaakt op 30 juli 2001 door drs. P.E. Geurkink, psycholoog.
Genoemd psychiatrisch rapport van voornoemde Offermans houdt - kort en zakelijk weergegeven - onder meer in:
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale, maar ook paranoïde kenmerken. Tevens heeft betrokkene te kampen met polydruggebruik en alcoholproblematiek, die te maken hebben met zijn wankele identiteit en tot doel hebben stress en spanning (tijdelijk) te reduceren.
Bij betrokkene doet zich een mechanisme voor van 'turning passive into active', waarbij hij datgene, wat hij vroeger heeft ondergaan (extreme onmachtgevoelens in het kader van seksueel misbruik door een ouder iemand) aan een ander wil laten ondergaan, zij het in agressieve en niet in geseksualiseerde vorm. Hierin lijkt hij zodanig te zijn 'doorgeschoten' dat hij vanuit zijn eigen woede en de antisociale persoonlijkheidsstoornis niet in staat is om zich in te leven in de extreme angsten, die het slachtoffer heeft moeten ondergaan.
Betrokkene moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden gezien voor het tenlastegelegde sub 1 en als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde sub 2.
De mate van verwaarlozing, de gestoorde agressiehuishouding en het onverwerkte seksueel misbruik maken in combinatie met de verslavingsproblematiek dat betrokkene onder een voortdurende druk staat, waarbij het ophopen van een aantal afwijzingen, frustraties of teleurstellingen voldoende kan zijn voor een agressieve ontlading als ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene poogt zelf te suggereren dat hij controle heeft over zijn agressie, doch het gevaar en de reële doodsbedreiging, waaraan hij het slachtoffer heeft blootgesteld, doen eerder het tegendeel vermoeden.
De aard en ernst van het delict, de ernst van betrokkenes persoonlijkheidsproblematiek c.q. stoornis en de verslavingsproblematiek maken dat slechts een maatregel in het kader van een TBS toereikend wordt geacht. Rapporteur meent dat betrokkene zeker geen 'geschikte kandidaat' voor een TBS met voorwaarden is. Betrokkene is weliswaar bereid te erkennen dat hij hulp nodig heeft, maar beschikt in geval van een langdurige behandeling niet over de frustratietolerantie om teleurstellingen en frustraties, die een dergelijke behandeling ongetwijfeld met zich meebrengen, vol te houden. Tevens bestaat de ernstige twijfel - opnieuw gezien de ernst en complexiteit van betrokkenes problematiek - of de duur van een dergelijke behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden toereikend zal zijn. Derhalve ziet rapporteur slechts mogelijkheden om betrokkene adequaat te behandelen in het kader van een TBS met verpleging.
Genoemd psychologisch rapport van voornoemde Geurkink houdt - kort en zakelijk weergegeven - onder meer in:
Bij betrokkene is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale trekken in combinatie met polydrugsmisbruik. Door de problematische gezinssituatie hebben basale gevoelens van wantrouwen en angst zich diep geworteld in de persoonlijkheid van betrokkene en is de ontwikkeling van de individuele autonomie en identiteit ernstig gehinderd.
Betrokkene wordt in zijn beleving op geen enkele wijze serieus genomen en krijgt het idee dat hij iets moet doen voor het te laat is. Hij wil anderen laten voelen wat het in zijn beleving is om altijd slachtoffer te zijn en misbruikt te worden door van 'slachtoffer' te veranderen in 'dader' waardoor hij iemand wordt waar rekening mee moet worden gehouden.
Betrokkene is voor het sub 1 tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en voor het sub 2 tenlastegelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De kans is groot dat betrokkene bij het blijven voortbestaan van de ernstige gecombineerde psychische problematiek opnieuw in een toestand van psychische ontregeling raakt waarbij massale gevoelens van angst, boosheid en woede hem drijven naar een situatie waarin hij een daad moet stellen om een einde te maken aan het feit dat anderen hem in zijn beleving niet serieus nemen en misbruiken.
Gezien het duidelijke verband tussen de ernstige gecombineerde problematiek van betrokkene en het tenlastegelegde is het noodzakelijk dat betrokkene wordt behandeld. Gezien het ontbrekende ziekte-inzicht, zijn neiging tot het verbloemen van zijn problemen, de ernst van de gecombineerde problematiek en het ontbreken van een sociaal of maatschappelijk fundament is een behandeling in de voorwaardelijke sfeer naar de mening van ondergetekende volstrekt ontoereikend.
Ondergetekende is van mening dat betrokkene een reëel gevaar voor anderen oplevert. Om die redenen adviseert ondergetekende de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen, teneinde een langerdurend verplicht behandelkader te kunnen aanbieden, waarmee ook op de langere duur de kans op een eventuele recidive tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht.
Gelet op deze door deskundigen opgestelde adviezen en conclusies, die het hof overneemt, is het hof van oordeel dat moet worden aanvaard dat het onder 1 (primair) bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en het onder 2 bewezenverklaarde in enigszins verminderde mate.
Het bovenstaande overziend acht het hof de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Tevens zal het hof de adviezen van de deskundigen volgen om de verdachte ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege, naast het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu de onder 1 en 2 bewezenverklaarde ernstige feiten misdrijven zijn waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel met inbegrip van de verpleging van overheidswege eist.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 1 bolletje wit, bevattende cocaïne en 1 bolletje bruin, bevattende heroïne, die aan de verdachte toebehoren en die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane strafbare feiten zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 282, 289, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet.
De vordering tot schadevergoeding
A.B.M. [slachtoffer 1], wonende te Bussum, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en in eerste aanleg een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van fl. 30.819,50 (€ 13.985,28) ingediend. Door de rechtbank is een bedrag van fl. 12.598,- (€ 5.716,72) toegewezen, bestaande uit de posten: bril, kleding en immateriële schadevergoeding. Voorts is de benadeelde partij door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor een bedrag van fl. 19.271,50 (€ 8.745,03; factuur [naam]) met verwijzing naar de burgerlijke rechter en is de vordering voor het overige afgewezen.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
Voor zover de gevorderde schadevergoeding door de rechtbank is toegewezen, duurt de voeging van rechtswege voort in hoger beroep. Nu de benadeelde partij in eerste aanleg gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering en de vordering gedeeltelijk is afgewezen en niet is gebleken dat de benadeelde partij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep wederom in dit strafproces heeft gevoegd, kan de vordering voor het niet toegewezen gedeelte buiten beschouwing blijven.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van € 5.716,72
(fl. 12.598,-) voor de posten: bril, kleding en immateriële schade worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door de benadeelde partij tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag.
De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 (primair), 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 (primair), 2, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (VIJF) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 bolletje wit, bevattende cocaïne;
- 1 bolletje bruin, bevattende heroïne.
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij A.B.M. [slachtoffer 1], wonende te Bussum, € 5.716,72 (VIJFDUIZENDZEVENHONDERDZESTIEN EURO EN TWEEËNZEVENTIG EUROCENT) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij A.B.M. [slachtoffer 1], te betalen € 5.716,72 (VIJFDUIZEND-ZEVENHONDERDZESTIEN EURO EN TWEEËNZEVENTIG EURO-CENT), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (ZESTIG) DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Winter, Voncken en Nijboer, in tegenwoordigheid van mr. Peters als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2002.
Mrs. De Winter en Nijboer zijn beiden buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.