arrestnummer
rolnummer 23-002941-01
datum uitspraak 11 juli 2002
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 7 augustus 2001 in de strafzaak onder parketnummer 16/130139-01 tegen
[verdachte],
geboren te Prishtin (Joegoslavië) op 21 februari 1975,
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Arnhem.
Het hoger beroep van de officier van justitie/verdachte is blijkens mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 juli 2001 en in hoger beroep van 1 juli 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder 1 primair en subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 primair en subsidiair. Van de dagvaarding is een kopie als bijlage in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen, met uitzondering van hetgeen onder 2 is ten laste gelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 is ten laste gelegd, met dien verstande dat
1 subsidiair hij op 24 oktober 2000 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen M.A.M. [slachtoffer 1] en M.M.M.J. [slachtoffer 2], werkzaam bij een postagentschap, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en gericht op die [slachtoffer 1] en verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben gezegd: "dit is een overval" en "iedereen moet gaan liggen" en "geef geld, geef geld", in ieder geval woorden van gelijke aard of strekking;
3 hij op 13 januari 2001 te Nieuwegein met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en A.J. [slachtoffer 5] en heeft gericht op [slachtoffer 4] en A.J. [slachtoffer 5] en heeft geroepen: "liggen, liggen" en "geld" en "naar de kassa", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking;
4 hij op 25 januari 2001 te Vianen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 6], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op die [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en hij, verdachte, en/of zijn mededader heeft/hebben geroepen of gezegd: "maak de kassa open" en "open, open", althans woorden van gelijke aard of strekking en welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft geschoten op die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9];
5 hij op 2 januari 2001 te Vianen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft gedwongen tot de afgifte van portemonnees met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en heeft geroepen of gezegd: "portemonnees", althans woorden van gelijke aard of strekking;
6 hij op 31 oktober 2000 te Vianen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen fl. 488,74, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14], personeelsleden van het postkantoor, gelegen aan de Weesdijk 52, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op die [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] en hij, verdachte, en zijn mededader hebben geroepen: "liggen, ga liggen" en "geld, al het geld, maak die kluis open";
7 hij op 17 oktober te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig geldbedrag uit een kassa, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 15] en [slachtoffer[slachtoffer 16], medewerkers van New York Pizza, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op die [slachtoffer 15] en [slachtoffer 16] en die [slachtoffer 15] en [slachtoffer 16] heeft gedwongen op de grond te gaan liggen en dat hij, verdachte, en/of één van zijn mededaders heeft/hebben geroepen of gezegd: "op de grond, op de grond" en "maak de kassa open" en "maak leeg", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking;
hij op 17 oktober te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 15], medewerker van New York Pizza, heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag uit de kluis, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededaders, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op die [slachtoffer 15] en hij, verdachte, en/of één van zijn mededaders hebben/heeft gezegd: "waar is het grote geld, waar is het grote geld", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
1 subsidiair en 6
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
3 en 5
afpersing, meermalen gepleegd;
4
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
7
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 primair veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich al dan niet tezamen met een ander of anderen in een periode van nog geen vier maanden schuldig gemaakt aan een reeks van gekwalificeerde diefstallen en afpersingen. Hij heeft daarbij slachtoffers van deze diefstallen en afpersingen bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en in één geval (feit 4) bij de vlucht op zijn achtervolgers geschoten. Aldus heeft hij de slachtoffers aan grof geweld blootgesteld. Op een bijeenkomst die het Bureau Slachtofferhulp in juli 2001 heeft georganiseerd voor de slachtoffers, is gebleken dat velen van hen als gevolg van de onderhavige feiten nog steeds angstig zijn en dat bij sommigen zelfs sprake is van een posttraumatisch stresssyndroom. Misdrijven als de onderhavige dragen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof acht een gevangenisstraf van zeven jaar passend en geboden.
Een aantal van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: twee bivakmutsen, handschoenen en een kentekenplaat [kenteken], dient te worden verbeurd verklaard. Met behulp van deze voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn de bewezen geachte feiten begaan of voorbereid.
De vordering tot schadevergoeding en de maatregel van schadevergoeding
1. A.M. [slachtoffer 1], wonende te Nieuwegein, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van fl. 1.500,- ingediend. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van fl. 1.000,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor wat betreft het meer gevorderde en bepaald dat het niet toegewezen gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
2. A.J. [slachtoffer 5], wonende te Nieuwegein, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd. De kopie van het in het dossier gevoegde "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" is niet compleet. De rechtbank heeft in haar vonnis vermeld dat de vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade tot een bedrag van fl. 2.850,=. Deze vordering is door de rechtbank geheel toegewezen. In het dossier is een brief gevoegd van A. [slachtoffer 5], naar het hof begrijpt de echtgenote van de benadeelde partij, gericht aan het ressortsparket. Het hof leest deze brief als een aanvulling op voormeld voegingsformulier en maakt daaruit op dat de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep wordt gesteld op een bedrag van ongeveer fl. 3.050,=.
3. [slachtoffer 10], wonende te Vianen, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade tot een bedrag van fl. 230,- ingediend. De rechtbank heeft de vordering geheel toegewezen.
4. [slachtoffer 12], wonende te Leerdam, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van fl. 1.000,- ingediend. De rechtbank heeft de vordering geheel toegewezen.
5. [benadeelde partij 5], wonende te Lexmond, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van fl. 1.250,- ingediend. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van fl. 1.000,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor wat betreft het meer gevorderde en bepaald dat het niet toegewezen gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij heeft in hoger beroep haar vordering gehandhaafd tot een bedrag van fl. 1.250,=.
6. De rechtbank heeft voorts aan de verdachte de verplichting opgelegd ten behoeve van de slachtoffers A.M. [slachtoffer 1], A.J. [slachtoffer 5], [slachtoffer 10], [slachtoffer 12] en [benadeelde partij 5] bedragen aan de Staat te betalen die gelijk zijn aan de bedragen die aan deze slachtoffers zijn toegewezen in het kader van hun vorderingen als benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de betaling aan de benadeelde partijen in mindering strekt op de betalingen aan de Staat en andersom.
7. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van voormelde vorderingen en de maatregelen als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal bevestigen.
8. Verdachte heeft de vorderingen van de benadeelde partijen betwist.
9. Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen A.M. [slachtoffer 1] (feit 1), A.J. [slachtoffer 5] (feit 3) en [slachtoffer 10], [slachtoffer 12] en [benadeelde partij 5] (feit 5) rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de bewezen geachte feiten tot de bedragen die door de rechtbank in eerste aanleg zijn toegewezen, met dien verstande dat het hof de bedragen zal omrekenen naar afgeronde bedragen in euro's. Met betrekking [benadeelde partij 5], die in hoger beroep haar oorspronkelijke vordering heeft gehandhaafd, overweegt het hof dat, voorzover meer dan fl. 1.000,- wordt gevraagd, deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat dit gedeelte zich leent voor behandeling in het strafgeding. Het hof zal [benadeelde partij 5] niet ontvankelijk verklaren in dat gedeelte van de vordering dat niet wordt toegewezen en bepalen dat deze het niet toegewezen gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Met betrekking tot de vordering van A.J. [slachtoffer 5] overweegt het hof dat deze benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering voorzover deze meer bedraagt dan het in eerste aanleg gevraagde bedrag van fl. 2.850,-, nu de wet een verhoging van het gevorderde bedrag in hoger beroep niet toestaat.
10. Het hof acht termen aanwezig aan de verdachte de maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot de slachtoffers A.M. [slachtoffer 1], A.J. [slachtoffer 5], [slachtoffer 10], [slachtoffer 12] en [benadeelde partij 5] op de wijze als in eerste aanleg is geschied, met dien verstande dat het hof de bedragen, afgerond in euro's, zal vermelden in plaats van in guldens.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd: een bivakmuts, een restant stof, een paar handschoenen, kleur rood, een bivakmuts, kleur zwart, en een kentekenplaat, [kenteken].
Gelast de teruggave van een cheque van de Rabobank aan [slachtoffer 11].
Gelast de teruggave van een lederen jack, kleur zwart, en een jas in de kleuren zwart, groen en grijs aan de veroordeelde.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A.M. [slachtoffer 1], wonende te Nieuwegein, tot een bedrag van 453,= (VIERHONDERD DRIEëNVIJFTIG) EURO en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 453,= (VIERHONDERD DRIEëNVIJFTIG) EURO, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd A.M. [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van NEGEN DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat en andersom.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A.J. [slachtoffer 5], wonende te Nieuwegein, tot een bedrag van 1.293,= (DUIZEND TWEEHONDERD DRIEëNNEGENTIG) EURO en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij A.J. [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het meer of anders gevorderde.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 1.293,= (DUIZEND TWEEHONDERD DRIEëNNEGENTIG) EURO, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd A.J. [slachtoffer 5] , bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van VIJFENTWINTIG dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat en andersom.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 10], wonende te Vianen, tot een bedrag van 104,= (HONDERDVIER) EURO en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 104,= (HONDERDVIER) EURO, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 10], bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van TWEE dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat en andersom.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 12], wonende te Leerdam, tot een bedrag van 453,= (VIERHONDERD DRIEëNVIJFTIG) EURO en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 453,= (VIERHONDERD DRIEëNVIJFTIG) EURO, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 12], bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van NEGEN dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat en andersom.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A.F Bronkhorst, wonende te Nieuwegein, tot een bedrag van 453,= (VIERHONDERD DRIEëNVIJFTIG) EURO en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het meer of anders gevorderde en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 453,= (VIERHONDERD DRIEëNVIJFTIG) EURO, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van NEGEN dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat en andersom.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Fasseur, Possen en Den Ottolander, in tegenwoordigheid van Van Gorp als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2002.
Mrs. Fasseur en Possen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.