Eerste Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Y, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 13 augustus 2001, ingediend door B te Q zijn gemachtigde en aangevuld bij brief van gemachtigde van 13 september 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 7 augustus 2001, betreffende de aan belang-hebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1.2. Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.616. Na bezwaar is het belastbaar inkomen verminderd tot ƒ 37.077. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot nihil.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.4. Ter zitting van 23 april 2002 zijn verschenen voornoemde gemachtigde, belanghebbende, zijn echtgenote A en hun zoontje, alsmede namens de inspecteur C tot bijstand vergezeld van D.
1.5. Het beroep is gelijktijdig behandeld met dat inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 ten name van A, met als kenmerk 0000.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende dreef tot 31 januari 1996 in de vorm van een eenmanszaak een snackbar in Y. In het kader van een stadsrenovatie heeft belanghebbende de exploitatie van deze snackbar beëindigd. In verband hiermee heeft belanghebbende van het stadsdeel een schadeloosstelling ontvangen van ƒ 199.550.
2.2. In augustus 1996 is belanghebbende tezamen met zijn echtgenote A en met E in U een coffeeshop gaan exploiteren. In een bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 ten name van belanghebbende, gedagtekend 14 mei 1998, is in verband met deze coffeeshop onder meer het volgende vermeld:
"Mijn bezwaar ik gegrond op het feit dat U een correctie heeft gemaakt op de door mij opgegeven vervangingsreserve groot fl 195.463,- (...).
Na grondige verbouwing (...) van genoemde zaak, heeft de politie diverse malen een inval gedaan in genoemde zaak, waardoor het (...) onmogelijk was deze zaak voort te zetten. Per 1 februari 1998 is de zaak dan ook definitief gesloten (...). Door X en zijn vrouw A is daarna gezocht naar een andere horecagelegenheid. Dit is hun niet gelukt, waarop zij overgegaan zijn om te trachten een videotheek te openen in Y (...). Een groot aantal video's met voornamelijk Arabisch sprekende films zijn reeds door hun aangeschaft. (...) Derhalve is er geen sprake van het beëindigen van de ondernemingsactiviteiten."
2.3. De Belastingdienst Ondernemingen te R schrijft op 15 december 1998 aan de belas-tingadviseur van belanghebbende onder meer het volgende:
"Uw cliënt heeft in voldoende mate aangetoond in het jaar 1996 een vervangings-voornemen te hebben. Ook voor het jaar 1997 zal het vervangingsvoornemen aanwezig worden geacht. Gezien de resolutie van 25 augustus 1992, nr. DB92/3157 deel ik uw mening dat in geval van onteigening een ruim standpunt mag worden ingenomen."
De in 1996 gevormde vervangingsreserve is niet afgeboekt op investeringen van belangheb-bende in het kader van de exploitatie van het café in S (A-land).
2.4. De exploitatie van de door belanghebbende en zijn echtgenote gedreven videotheek is in 1998 aangevangen. In een toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening van deze videotheek per 31 december 1999 is onder meer het volgende vermeld:
"A. Grondslagen van waardering en van bepaling resultaat
ALGEMEEN
(...)
VERVANGINGSRESERVE
Door de renovatie van het B-plein in 1996 is van de Gemeente Y een schadeloosstelling verkregen (...). Deze is als vervangingsreserve verantwoord.
(...)
START NIEUWE ACTIVITEITEN
Per 1 november 1998 is een winkelpand in de C-straat 00 te Y gehuurd. Na verbouwing en inrichting (...) per 2 september is VOF Videotheek
"G" met verhuur van video's begonnen. De video's waren aangeschaft met het geld welke was ontvangen van de Gemeente Y en bedroeg fl 170.000, De video's zijn geactiveerd en direct afgeschreven t.l.v. het resultaat. (...) De vervangingsreserve is volledig ten laste van het resultaat geboekt.
Winst/verlies verdeling
De winst cq het verlies wordt over de vennoten als volgt verdeeld:
X, 50%
A, 50%"
2.5. In de resultatenrekening over 1999 van de vennootschap onder firma 'VOF Videotheek G' is onder de overige bedrijfsopbrengsten als bijzondere baten een vrijval verant-woord van de vervangingsreserve groot ƒ 182.899,33. Als bedrijfslasten is een post afschrijving kosten video's verantwoord groot ƒ 170.000. Op de balans van de videotheek per 31 december 1999 is de vervangingsreserve voor nihil opgenomen. De in de resultatenrekening 1999 verantwoorde winst van de videotheek bedraagt ƒ 334,22. Hiervan komt aan belanghebbende en zijn echtgenote ieder 50 percent (= ƒ 167,11) toe.
2.6. Het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen bedraagt:
winst uit onderneming ƒ 167
zelfstandigenaftrek -/- 15.590
belastbaar inkomen ƒ -/- 15.423
2.7. Op 14 december 2000 schrijft de inspecteur aan A onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van het mondeling onderhoud dat afgelopen maandag, in aanwezigheid van uw echtgenoot en uw gemachtigde (...) heeft plaatsgevonden bevestig ik hiermee hetgeen wij hebben besproken.
(...)
Onderhoud:
(...)
3. Met betrekking tot de waarde van de videobanden hebt u duidelijk gemaakt dat u op geen enkele wijze kunt aantonen dat ƒ 170.000 werd betaald. U heeft een lijst
opgesteld waarop (in Arabisch schrift) 4304 titels van videofilms staan die door de videotheek worden verhuurd. De videobanden zouden door vrienden en kennissen in verschillende partijen contant in Z-land zijn gekocht en meegenomen naar
Nederland. Aangezien de banden bij kleine kiosk-achtige winkeltjes zijn aangeschaft was het niet mogelijk om betalingsbewijzen te verkrijgen. Omdat de banden niet via de douane zijn ingevoerd en/of verzekerd zijn is de waarde tot op heden ook op indirecte wijze niet aan te tonen. Volgens u moet de waarde ƒ 170.000 zijn omdat dit het bedrag was dat u voor de aanschaf gereserveerd had. Van deze apart gehouden som geld werd steeds een deel(tje) uitbetaald wanneer iemand banden kwam brengen.
(...)
4. Dinsdag 12 december jl. zijn mijn collega (...) en ondergetekende bij u in de videotheek geweest. Zoals verwacht bevinden zich in de (...) Videotheek G op planken langs de muur, op dozen en anderszins vele videobanden. De meeste zijn verpakt in doosjes van opneembare banden van diverse merken terwijl vele mogelijk originele doosjes in de winkel als decoratie zijn geplaatst. (...)
Afspraak:
(...)
Wij hebben afgesproken dat u en ondergetekende beiden pogingen in het werk zullen stellen meer gegevens te verkrijgen waarna de uiteindelijke beslissing (...) genomen zal worden."
2.8. Op 1 mei 2001 schrijven belanghebbende en zijn echtgenote aan de inspecteur onder meer het volgende:
"Bijgevoegd de copieen van de bankafschriften. Wij hebben getracht de personen die voor ons cassettes hebben gehaald over te halen hun naam e.d. te verstrekken. Helaas zijn ze hiertoe niet bereid (...).
Tot nu toe zijn wij nog bezig om prijslijsten te bemachtigen. Een reden waarom u nog niet eerder iets van ons hebt vernomen. Via internet hebben we nu een bedrijf in Amerika gelokaliseerd. Wellicht verstrekken zij ons deze info. Ook zijn wij naar H-land en A-land gereisd om iets info te bemachtigen. Helaas ook dat zonder resultaat. Wij blijven zoeken, en we begrijpen dat dit voor u waarschijnlijk niet voldoende informatie is maar dit is wat wij tot nu toe kunnen aanbieden."
2.9. Op 30 mei 2001 schrijft de inspecteur aan A onder meer het volgende:
"Enige tijd geleden heb ik uw schrijven van 1 mei jl. en de gekopiëerde bankafschriften ontvangen, inmiddels heb ik het geheel bekeken. (...)
Uit de bankafschriften blijkt o.a. dat tussen 02-06-1995 en 30-12-1996 diverse contante opnamen hebben plaatsgevonden tot een totaal bedrag van ƒ 90.100. Uiteraard is hiermee nog niet aangetoond dat tot en met 1996 ook ƒ 90.100 is uitgegeven aan inkoop van videobanden (...). Aangenomen dat daadwerkelijk reeds vanaf juni 1995 videofilms voor deze videotheek werden ingekocht is het in elk geval niet aannemelijk dat recente en dus relatief dure films werden aangeschaft, tenslotte zouden deze bij de opening zonder meer verouderd zijn. (...)
Ik heb zelf bij een vergelijkbare videotheek in Y informatie ingewonnen en onder meer het volgende vernomen:
· Ook in Z-land worden bij aankoop van videofilms (...) facturen verstrekt.
· Nieuwe, recente films kosten tussen ƒ 60 en ƒ 75.
· Oudere films kosten niet meer dan ± ƒ 10 per stuk.
· Opgenomen series zijn zeer goedkoop en kosten ± ƒ 7.
· Bij reguliere import van videofilms uit bijvoorbeeld I-land en Z-land zijn normaal gesproken inkoopfacturen, douanebescheiden en eventuele transportbe-scheiden aanwezig.
Bij aanslagregeling 1999 van beide vennoten werden alle kosten - waaronder een afschrijving van ƒ 170.000 op video's - gecorrigeerd. Hoewel de waarde van de films niet kan worden aangetoond, doe ik u het volgende voorstel (...). Aannemelijk is dat V.o.f Videotheek G in oktober 2000 beschikte over 4304 films op video (op 10-10-2000) heeft u een lijst met 4.304 titels verstrekt). Ik ben bereid aan te nemen dat de videobanden per 0101199 een waarde vertegenwoordigen van ƒ 65.000."
2.10. Na bezwaar is het belastbaar inkomen als volgt vastgesteld:
Aangegeven winst uit onderneming ƒ 167
bij: niet in aanmerking genomen aanschaffingskosten van video's ƒ 52.500
-/- zelfstandigenaftrek ƒ 15.590
Nader vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 37.077
Het bedrag van de niet in aanmerking genomen aanschaffingskosten video's is als volgt bere-kend:
Totale investering in video's ƒ 170.000
Hiervan aanvaard bij uitspraak op bezwaar 65.000
Niet aanvaarde investering in video's ƒ 105.000
Het bedrag groot ƒ 105.000 is voor ieder de helft (= ƒ 52.500) aan het belastbaar inkomen van belanghebbende en zijn echtgenote toegerekend. Voor de motivering van de uitspraak op het bezwaar heeft de inspecteur in een brief van 5 juli 2001 verwezen naar zijn brief van 30 mei 2001.
In geschil is of aannemelijk is te achten dat belanghebbende voor een bedrag groot
ƒ 170.000 in videobanden heeft geïnvesteerd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting is hieraan - kort samengevat en zakelijk weergegeven - door en namens belanghebbende het volgende toegevoegd.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben het geld van de gemeente opzij gezet. Nadat bleek dat in S een coffeeshop niet was toegestaan zijn zij teruggegaan naar Y. Belanghebbende had film als hobby. Gemachtigde heeft de echtgenoten geadviseerd een videotheek te beginnen. Hiermee zijn zij in 1997 gestart. Het probleem is dat de Belastingdienst de waarde van de videobanden betwist. De videobanden zijn originelen. De video's die belanghebbende verhuurt zijn niet in Nederland te koop. De videobanden zijn door vrienden uit Z-land meegenomen. Er waren drie tot twintig vrienden die dit deden. Aan hen werd geld voor de aanschaf van banden meegegeven. Zij willen geen verklaring afleggen, omdat ze bang zijn. In Z-land worden geen facturen verstrekt. Eén band kost circa ƒ 40,--. Er zijn in totaal circa 8.700 banden in de videotheek aanwezig, waarvan ongeveer de helft bestaat uit originelen.
4.3. De inspecteur heeft - kort samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd.
Kern van de zaak is of belanghebbende ƒ 170.000 ter zake van videobanden heeft uitgegeven.
De startersaftrek is ten onrechte verleend. Mocht het beroep gegrond worden geacht dan beroep ik mij voor wat betreft het achterwege blijven van een correctie van de startersaftrek op het leerstuk van de interne compensatie. Het bezwaar dat door de echtgenote is ingediend, is tevens aangemerkt als een bezwaar tegen de ten name van belanghebbende opgelegde aanslag. De bewering dat er in totaal 8.700 banden aanwezig zijn wordt betwist. Door belanghebbende is eerder verklaard dat er in totaal 4.304 videofilms, kopieën zowel als originelen, worden verhuurd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Bij de stukken ontbreekt een afzonderlijk bezwaarschrift betreffende de ten name van belanghebbende opgelegde aanslag. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij het door de echtgenote van belanghebbende ingediende bezwaarschrift tevens als een bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag beschouwt en dat hij op dit bezwaar-schrift - naar het Hof begrijpt na splitsing van dat bezwaarschrift - op twee bezwaarschriften uitspraak heeft gedaan. Het Hof volgt de inspecteur in deze lezing van het door de echtgenote van belanghebbende ingediende bezwaarschrift, weshalve het beroep van belanghebbende niet reeds vanwege het ontbreken van een bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5.2. Vaststaat dat belanghebbende in 1999 tezamen met zijn vrouw in firmaverband een videotheek exploiteerde. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ultimo 1999 ten behoeve van de videotheek voor een hoger bedrag dan ƒ 65.000 aan aanschaffingskosten in videobanden is geïnvesteerd. In de motivering van de bestreden uitspraak is hieraan als conclusie verbonden dat het verschil van ƒ 105.000 tussen de in totaal door de vennootschap verantwoorde aanschaffingskosten en afschrijving van videobanden ad. ƒ 170.000 en het door de inspecteur aanvaarde saldo van aanschaffingskosten en afschrijving van ƒ 65.000 als vermindering op de afschrijvingskosten van de videobanden moet worden gekwalificeerd. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur aan de door hem veronderstelde hoogte van de aanschaffingskosten en afschrijving van videobanden de conclusie verbonden dat het verschil tussen het bedrag dat belanghebbende heeft gesteld en het bedrag dat de inspecteur heeft aanvaard, te weten een verschil van in totaal ƒ 105.000 voor beide firmanten, als vrijval van de vervangingsreserve moet worden gekwalificeerd. Voorzover dit al van belang is, volgt het Hof de kwalificatie van de uitspraak op het bezwaarschrift, aangezien deze aansluit op hetgeen in de jaarrekening van de videotheek is vermeld. Hierin zijn de videobanden in één keer - kennelijk als voorwerpen van geringe waarde - ten laste van het resultaat gebracht en is een volledige vrijval van de vervangingsreserve verantwoord. Overigens heeft belanghebbende zich verder niet over het hiervoor gesignaleerde kwalificatieverschil uitgelaten.
5.3. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat ultimo 1999 een hoger bedrag aan kosten ter zake van de aanschaf van videobanden in aanmerking moet worden genomen dan het hiervoor genoemde bedrag van ƒ 65.000. Belanghebbende heeft naar voren gebracht dat de videobanden door vrienden in Z-land zijn gekocht. Enig nader bewijs van deze aankoop, hetzij door middel van verklaringen van de desbetreffende vrienden, hetzij anderszins, zoals bijvoorbeeld door middel van aankoopbonnen, is door belanghebbende niet overgelegd. Door belanghebbende overgelegde bankafschriften over de periode juni 1995 tot en met december 1996, zoals ook vermeld in de brief van de Belastingdienst van 30 mei 2001, bieden, nu daaruit niet blijkt van betalingen voor videobanden, evenmin voldoende bewijs van de door belanghebbende gestelde aanschaf van videobanden. Belanghebbende heeft voorts onvoldoende inzicht geboden in het totaal aantal originele videobanden dat ultimo 1999 in de videotheek aanwezig was. Gelet ook op hetgeen namens de inspecteur in de brief van 30 maart 2001 is vermeld (als aangehaald onder 2.9), leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het Hof belanghebbende niet geslaagd acht in het bewijs dat voor een hoger bedrag dan ƒ 65.000 in videobanden is geïnvesteerd ten behoeve van de mede door hem geëxploiteerde videotheek. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 25 juni 2002 door mr. Dutmer, voorzitter, mr. Van der Ouderaa en dr. Blokland, leden, in aanwezigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.