ECLI:NL:GHAMS:2002:AE7513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/02160
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Dutmer
  • J. van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van activiteiten als bron van inkomen en aftrekbaarheid van buitengewone lasten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is in geschil of de activiteiten van belanghebbende als een bron van inkomen kunnen worden gekwalificeerd. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende, die in loondienst werkt bij een bank, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn activiteiten een organisatie van kapitaal en arbeid heeft opgezet met het doel winst te behalen. De inspecteur had de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 1996 en 1997 gehandhaafd, waarbij belanghebbende een verlies uit onderneming had aangegeven. Het Hof concludeert dat de activiteiten van belanghebbende niet voldoen aan de criteria voor een bron van inkomen, omdat er geen positieve resultaten zijn behaald en er geen bewijs is geleverd van deelname aan het maatschappelijke verkeer met het oog op winst.

Daarnaast is er een geschil over de aftrekbaarheid van buitengewone lasten, waaronder ziektekosten en autokosten. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem geclaimde aftrekken. De inspecteur heeft de belastbare inkomens gecorrigeerd, en het Hof bevestigt de aanslag voor 1997, maar vermindert de aanslag voor 1996 tot een belastbaar inkomen van ƒ 45.114. Het Hof veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 10 en gelast de Staat het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 20 augustus 2002.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
twee uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende zijn ter griffie twee beroepschriften ontvangen op 5 juli 2001. Het Hof heeft desverzocht de twee beroepschriften gevoegd. Het gevoegde beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur, beide gedagtekend 2 juli 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstensbelasting/premie volksver-zekeringen voor de jaren 1996 en 1997. Bij de bestreden uitspraken heeft de inspecteur beide aanslagen gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraken en tot vaststelling van de belastbare inkomens 1996 en 1997 conform de aangiften van belanghebbende en die van zijn echtgenote.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij geeft het Hof in overweging de bestreden uitspraken te bevestigen.
Ter zitting van 12 maart 2002 zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspec-teur, mr. (…). Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgelezen en met twee bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft van de bijlagen kunnen kennisnemen en zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en de bijlagen worden tot de gedingstukken gere-kend.
Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 26 maart 2002. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is op 10 april 2002 aan partijen verzonden. Ter griffie is op 3 mei 2002 van belanghebbende het verzoek ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Het ter zake verschuldigde griffierecht, € 41, heeft belanghebbende tijdig voldaan.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1953 en gehuwd, is in loondienst werkzaam bij een bank te C. Het loon bedroeg in 1996 en 1997 onderscheidenlijk ƒ 75.407 en ƒ 61.016. In de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 1996 en 1997 heeft belanghebbende onder meer een verlies uit onderneming van onderscheidenlijk ƒ 10.110 en ƒ 2.530 opgenomen onder bijvoeging van een "Balance list" van A.
2.2. Het aangegeven inkomen 1996 bedroeg ƒ 22.409 en, na verliesverrekening, bedroeg het aangegeven belastbare inkomen nihil. De inspecteur heeft het aangegeven belastbare inkomen gecorrigeerd met in totaal ƒ 28.310. Van het gecorrigeerde bedrag betwist belanghebbende de posten:
winst uit onderneming ƒ 10.110 negatief
buitengewone lasten ƒ 13.522
De post buitengewone lasten wegens ziekte en dergelijke is in de aangifte gespecifi-ceerd voor ƒ 19.791 en opgenomen met inachtneming van een drempel van ƒ 6.269. De inspecteur heeft de aanslag 1996 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.719.
2.3. Het aangegeven belastbare inkomen 1997 bedroeg ƒ 18.906 negatief. De inspecteur heeft het aangegeven belastbare inkomen gecorrigeerd met in totaal ƒ 81.154, van welk totaalbedrag belanghebbende de volgende posten betwist:
winst uit onderneming: ƒ 2.530 negatief
buitengewone lasten: ƒ 10.224
De post buitengewone lasten wegens ziekte en dergelijke is in de aangifte gespecifi-ceerd voor ƒ 21.339 en opgenomen met inachtneming van een drempel van ƒ 11.115. Onder deze post staan autokosten vermeld ten bedrage van ((29.600 km - 10.500 km) x ƒ 0,60 =) ƒ 11.460. Belanghebbende heeft in de aangifte vermeld dat de onderneming A in 1997 is beëindigd. De inspecteur heeft de aanslag 1997 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 62.248.
3. Geschil
In geschil is of de door belanghebbende onder de naam A ontplooide activiteiten kwalificeren als een bron van inkomen. Voorts houdt partijen verdeeld of de uitgaven voor ziektekosten als buitengewone lasten op het inkomen van belanghebbende in mindering kunnen komen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Bij onder 2.1. vermelde aangiften voor 1996 en 1997 heeft belanghebbende uit-sluitend jaarcijfers van A overgelegd. Het negatieve resultaat voor 1996 betreft in hoofdzaak ƒ 1.360 afschrijving en ƒ 8.170,32 kantoorkosten. Het negatieve resultaat voor 1997 bestaat uit ƒ 2.530 afschrijving. Voor geen van beide jaren wordt enige opbrengst vermeld. De inspecteur heeft gesteld dat de activiteiten van belanghebbende tot en met 1998 geen positieve resultaten hebben opgeleverd. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, die verder geen gegevens of bewijs met betrekking tot A heeft bijgebracht, niet aannemelijk gemaakt dat hij te dezer zake met een organisatie van kapitaal en arbeid aan het maatschappelijke verkeer heeft deelgenomen. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij met zodanige deelname heeft beoogd winst te behalen en ook niet dat redelijkerwijs winst was te verwachten. In zoverre faalt het beroep.
5.2. Wat de onderneming, gedreven onder de naam B betreft, heeft het volgende te gelden. In het door belanghebbende in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsre-gister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor P en omstreken staat dat de onderneming van B met ingang van 1 januari 1994 wordt gedreven voor rekening van Y, de echtgenote van belanghebbende. Belanghebbende heeft tevens ter zitting ver-klaard dat B sinds 1 januari 1994 de onderneming van zijn echtgenote is. De resultaten van B over 1996 en 1997, waarover belanghebbende trouwens geen gegevens heeft verstrekt, kunnen alsdan niet bij hem in aanmerking worden genomen. De resultaten van B dienen in de aangiften van zijn echtgenote te worden opgenomen.
5.3. Wat de buitengewone lasten betreft, heeft voor 1996 het volgende te gelden. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het belastbaar inkomen 1996 te dezer zake kan worden verminderd met ƒ 5.605 en kan worden vastgesteld op ƒ 45.114. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
5.4. Wat de buitengewone lasten betreft, heeft voor 1997 het volgende te gelden. Het Hof begrijpt de stelling van belanghebbende aldus, dat de autokosten als aftrekbare buitengewone lasten dienen te worden aangemerkt omdat hij door zijn -onweersproken- handicap noodzakelijkerwijs meer autokosten heeft moeten maken dan iemand die voor het overige in gelijke omstandigheden verkeert voor wat betreft inkomen en vermogen maar die niet gehandicapt is. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belangheb-bende de dieetkosten en de autokosten niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de reste-rende ziektekosten de drempel niet overschrijden. Op belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, rust de last om de feiten en omstandigheden waarop zijn aanspraak steunt te bewijzen. Belanghebbende is in die bewijslast niet geslaagd. Hij heeft weliswaar in een bijlage bij het aangiftebiljet aangegeven hoe hij het bedrag van de geclaimde aftrek heeft berekend, maar heeft ter zake met betrekking tot het onderha-vige jaar geen bewijsmateriaal bijgebracht. Wat betreft dit geschilpunt is het gelijk derhalve aan de inspecteur, nu ook na correctie van het onzuivere inkomen de drempel niet wordt overschreden.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in het onderhavige geval in aanmerking de reiskosten per tweede klasse van het openbaar vervoer die belanghebbende heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. Het Hof stelt het bedrag van deze kosten vast op € 10. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld of aannemelijk geworden.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak betreffende de aanslag 1996 en bevestigt die met betrekking tot de aanslag 1997;
- vermindert de aanslag 1996 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.114;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 10 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de Staat het griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 20 augustus 2002 door mr. Dutmer, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimi-seerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.