arrestnummer
rolnummer 23-001698-01
datum uitspraak 17 juli 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 mei 2001 in de strafzaak onder parketnummer 15/030088-01 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (gemeente [...]) op [...] 1982,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Schouw, 1096 AN Amsterdam, H.J.E. Wenckebachweg 48.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 april 2001 en in hoger beroep van 3 juli 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
hij op 15 januari 2001 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en met voorbedachten rade H. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (pistool) twee kogels in het hoofd van die [slachtoffer] afgevuurd, waardoor [slachtoffer] hoofdverwondingen heeft opgelopen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op 15 januari 2001 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Browning, kaliber 6.35 mm) en munitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen (kaliber 6.35 mm) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1 primair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit begaan wordt met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit begaan wordt met munitie van categorie III.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat bij verdachte sprake was van psychische overmacht. De raadsman vindt daarvoor steun in de rapportage van de psychiater R. Soylu.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen indien er sprake is van een zodanige psychische drang dat de verdachte daaraan geen weerstand kon bieden en ook niet behoorde te bieden. Uit de stukken van de zaak en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van sterke emoties maar niet dat hij niet redelijkerwijs aan deze emoties weerstand had kunnen en behoren te bieden. Het hof komt mede tot dat oordeel op basis van het door R.A. Sterk, psycholoog, uitgebrachte rapport van 27 juni 2002, waarin deze concludeert dat bij verdachte weliswaar sprake is van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau, maar dat verdachte op verstandelijk niveau in staat moet worden geacht de ongeoorloofdheid van zijn handelen in te zien en op emotioneel niveau ook in staat moet worden geacht overeenkomstig dat inzicht te handelen. Tevens constateert Sterk dat de beperkte intellectuele capaciteiten en de overige bij verdachte aanwezige psychische problematiek, die de psycholoog als 'mild' kwalificeert, niet meebrengen dat verdachte geen handelingsalternatieven had.
Het hof verenigt zich daarentegen niet met de conclusie van de psychiater R. Soylu, zoals die is verwoord in zijn rapport van 16 juni 2002. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een sterke externe sociale aandrang op de verdachte, waardoor deze tot zijn daad zou zijn gekomen. Het rapport, dat in beslissende mate uitgaat van het bestaan hebben van een grote sociale druk, vindt naar het oordeel van het hof onvoldoende steun in de feiten.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat verdachte ten aanzien van het hem tenlastegelegde - al dan niet tijdelijk - ontoerekeningsvatbaar is, dient dit verweer reeds te worden verworpen op grond van de overwegingen, zoals hierboven bij de bespreking van het verweer op psychische overmacht uiteengezet.
De verweren worden derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 15 januari 2001 in de woning van het slachtoffer zijn tante, [slachtoffer], om het leven gebracht. Hij heeft haar van relatief korte afstand twee keer in het hoofd geschoten. Verdachte heeft zich met het vooropgezette plan om haar te doden en voorzien van een pistool naar haar woning begeven en het wapen voor de deur doorgeladen.
Verdachte heeft zijn tante van het leven beroofd omdat hij boos en gekwetst was en in de veronderstelling verkeerde dat de familie-eer geschonden was.
Door aldus te handelen heeft verdachte een onherstelbaar verlies en blijvend leed aan de nabestaanden toegebracht. Onder die nabestaanden bevindt zich het ten tijde van de moord vijf jaar oude dochtertje van het slachtoffer, die de rest van haar leven moet leven zonder haar moeder en met de wetenschap dat haar neef haar moeder om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft totale minachting voor het menselijk leven tentoongespreid. Hierdoor is de rechtsorde ernstig geschokt.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd.
Het hof heeft rekening gehouden met de voorlichtingsrapporten van de Reclassering Nederland, van 13 april 2001 en van 19 december 2001, en met het rapport van R.A. Sterk, psycholoog, van 27 juni 2002.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het proefschrift 'Door bloed gezuiverd, eerwraak bij Turken in Nederland' van C.M. van Eck, alsmede van het rapport van R. Soylu, psychiater, van 16 juni 2002.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 11 februari 2002, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens het plegen van soortgelijke delicten is veroordeeld.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de psycholoog Sterk en gaat er derhalve vanuit dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau en van een persoonlijkheid met narcistische kenmerken, welke beperkingen maken dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Tevens heeft het hof rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
In de hierboven geschetste omstandigheden ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf enigszins te matigen en de verdachte derhalve te veroordelen tot een gevangenisstraf van na te noemen duur.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (ACHT) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Rodenburg, Swart en Faber, in tegenwoordigheid van mr. Wolters als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 juli 2002.
Mrs. Rodenburg en Faber zijn niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.