ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R 01/311-1/12 Sv
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Lingen
  • M. Brilman
  • J. Rang
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag tegen de beslissing van de officier van justitie inzake transactieaanbod voor valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klaagschrift dat op 4 december 2001 was ingediend. Het klaagschrift was ingediend door J.G.C.A. Marijnissen, die zich als belastingbetaler en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal richtte tegen de beslissing van de officier van justitie te Haarlem. Deze beslissing betrof het aanbieden van een transactie van elk een miljoen gulden aan de vennootschappen Hollandsche Beton- en Waterbouw B.V., Strukton Betonbouw B.V. en Kombinatie Schiphol Spoortunnel v.o.f. ter voorkoming van strafvervolging voor valsheid in geschrift. De advocaat-generaal adviseerde het hof om klager niet ontvankelijk te verklaren in zijn beklag.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokken vennootschappen, in het kader van een project voor de verbreding van de Schipholtunnel, onterecht gefingeerde facturen hebben ingediend, wat leidde tot een aanzienlijke winst die niet rechtmatig was verkregen. De officier van justitie bood de vennootschappen de mogelijkheid om een transactie te betalen om strafvervolging te voorkomen, wat aanleiding gaf tot het klaagschrift van Marijnissen.

Het hof oordeelde dat Marijnissen niet als rechtstreeks belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat hij niet kon aantonen dat hij in een bijzonder belang was getroffen door het achterwege blijven van de strafvervolging. Het hof benadrukte dat de status van belastingbetaler niet voldoende is om als rechtstreeks belanghebbende te worden beschouwd, aangezien dit een algemeen belang betreft dat door velen wordt gedeeld.

Uiteindelijk verklaarde het hof klager niet ontvankelijk in zijn beklag, en deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. van Lingen, M. Brilman en J. Rang, in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
BESCHIKKING van van de vijfde kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, op het beklag met rekestnummer R 01/311-1/12 Sv van
J.G.C.A. Marijnissen,
klager,
raadsvrouw: mr. B. Böhler,
Keizersgracht 560-562,
1017 EM Amsterdam.
1. Het beklag
Het klaagschrift is op 4 december 2001 op de griffie van het hof ontvangen. Op 11 januari 2002 is namens klager door zijn raadsvrouw mr. B. Böhler een aanvulling op het klaagschrift ingediend. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Haarlem om de vennootschappen Hollandsche Beton- en Waterbouw B.V., Strukton Betonbouw B.V. en Kombinatie Schiphol Spoortunnel v.o.f. ieder een transactie ter hoogte van fl. 1.000.000,- aan te bieden ter voorkoming van strafvervolging terzake van valsheid in geschrift.
2. Het verslag van de advocaat-generaal
In zijn verslag, ingekomen ter griffie van het hof op 12 april 2002, heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven klager niet ontvankelijk te verklaren.
3. De stukken betreffende het beklag
Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennis genomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Haarlem van 25 februari 2002 met bijlagen.
4. De feiten waarop het beklag betrekking heeft
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft subsidies ter beschikking gesteld aan de N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS) ten behoeve van werkzaamheden ter verbreding van de Schipholtunnel. Bij de uitvoering van dit project door Kombinatie Schiphol Spoortunnel v.o.f. (hierna: KSS), waarvan Hollandsche Beton- en Waterbouw B.V. (hierna: HBW) en Strukton Betonbouw B.V. (hierna: Strukton) de vennoten zijn, werd - volgens een door KPMG in opdracht van de NS verricht accountantsonderzoek - door KSS ongeveer 58 miljoen gulden meer winst geboekt dan was voorzien.
Die extra winst van KSS werd afgeroomd door deze toe te laten komen aan de vennoten HBW en Strukton. Hiertoe zijn, volgens het KPMG-onderzoek, geheel en gedeeltelijk gefingeerde facturen van HBW en Strukton tot een totaalbedrag van ongeveer 29 miljoen gulden door KSS voldaan. In een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, verricht door de FIOD, is vastgesteld dat tegenover een deel van die facturen, ter waarde van drie miljoen gulden, geen enkele tegenprestatie heeft gestaan en er derhalve in deze gevallen sprake was van valsheid in geschrift. Ten aanzien van het overige deel van de door KMPG geconstateerde extra winst was onzeker of die winst als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt.
Nadat de drie betrokken bedrijven ter uitvoering van een bestuursrechtelijke beschikking 20 miljoen gulden hadden bijgedragen aan de terugbetaling van onterecht ontvangen subsidie door de NS aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, heeft de officier van justitie te Haarlem KSS, HBW en Strukton in de gelegenheid gesteld ter voorkoming van strafvervolging elk een bedrag van een miljoen gulden aan de Staat te betalen.
5. De ontvankelijkheid
Tegen deze beslissing van de officier van justitie richt zich het klaagschrift van Marijnissen, dat hij heeft ingediend in zijn hoedanigheid van belastingbetaler en in zijn functie van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Het hof is van oordeel dat klager in zijn beklag niet kan worden ontvangen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan de rechtstreeks belanghebbende schriftelijk beklag doen indien een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet. Als belanghebbende in de zin van genoemd artikel is slechts te beschouwen degene die door het achterwege blijven van een strafvervolging is getroffen in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Uit hetgeen klager aanvoert blijkt niet dat klager getroffen is in een bijzonder belang dat hem als lid van de Tweede Kamer bepaaldelijk aangaat. Uit hoofde van deze functie behartigt klager nu juist het algemeen belang. De door klager aangevoerde bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval leiden niet tot een andere conclusie. Het enkele feit dat de staat de benadeelde is van het genoemde misdrijf maakt klager niet tot rechtstreeks belanghebbende bij strafvervolging. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat in een motie van de Tweede Kamer aan de regering is verzocht in beklag te gaan tegen de niet-vervolgingsbeslissing, aan welke motie geen gevolg is gegeven. Evenmin kan het hof inzien hoe een bijzonder, klager bepaaldelijk aangaand belang zou zijn af te leiden uit klagers verwijzing naar de 'Aanwijzing hoge transacties' van het College van procureurs-generaal en de daaraan verbonden politieke verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Ook in dit opzicht zijn algemene belangen aan de orde waarvoor kan worden opgekomen met de middelen die de politiek ten dienste staan.
De hiervoor geformuleerde eis van aanwezigheid van een bijzonder belang staat tevens eraan in de weg dat een particulier die zich enkel beroept op zijn status van belastingbetaler - een positie die klager met talloze anderen in de samenleving deelt - als rechtstreeks belanghebbende is aan te merken.
6. De beslissing
Het hof verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven op door mrs. Van Lingen, Brilman en Rang, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.