GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 31 juli 2001, ingediend door mr. A (destijds B belastingadviseurs; thans C) te D als gemachtigde en aangevuld bij brieven van 27 november 2001 en van 4 december 2001.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 7 juli 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1992.
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 oktober 1993 een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.032. Bij beschikking met dagtekening 12 mei 1998 is de aanslag verminderd naar een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.563 in verband met de verrekening van een verlies van belanghebbende over 1995, groot ƒ 55.469. Met dagtekening 29 december 2000 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 79.140, met een boete van 100% van de nagevorderde belasting, ofwel ƒ 16.102, welke boete is kwijtgescholden tot op 25%, ofwel ƒ 4.025. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de navorderingsaanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 2 september 2002 is het beroep met instemming van partijen behandeld te zamen met het beroep van belanghebbende inzake de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1995 (kenmerk 01/02476). Aldaar zijn verschenen bovengenoemde gemachtigde en namens de inspecteur mr. E, tot bijstand vergezeld van mr. F en G. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. In 1995 dreef belanghebbende een managementbureau onder de naam X Project Management. De winst over 1995 heeft belanghebbende berekend op negatief ƒ 633,01. Bij de berekening van deze winst is belanghebbende uitgegaan van een omzet van ƒ 31.944 en van ƒ 32.577,01 aan kosten van. Belanghebbende heeft over het jaar 1995 aangifte gedaan van een verlies van ƒ 55.469, in welk verlies het hiervoor vermelde ondernemingsresultaat van (afgerond) ƒ 633 negatief was begrepen. De inspecteur heeft bij beschikking van 29 april 1998 het verlies van belanghebbende over 1995 overeenkomstig de aangifte vastgesteld op ƒ 55.469. Bij beschikking van 12 mei 1998 heeft hij de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 verminderd in verband met de verrekening van het hiervoor vermelde verlies.
2.2. Tussen juni en oktober 2000 is namens de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de winst van belanghebbende over 1995 niet negatief ƒ 633 was, maar positief ƒ 31.944 en dat het verlies van belanghebbende over het jaar 1995 niet ƒ 55.469 bedroeg, maar ƒ 22.892. Omdat daardoor een te groot bedrag aan verlies 1995 was verrekend met het belastbare inkomen over 1992, heeft hij belanghebbende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen voor het jaar 1992 opgelegd.
2.3. Met dagtekening 18 februari 2001 schrijft belanghebbende aan de inspecteur onder meer:
" Ik heb bewust het woord "boekenonderzoek" tussen aanhalingstekens geplaatst vanwege het feit dat er nooit een administratie is bijgehouden t.b.v. X Project Management. "
2.4. Met dagtekening 30 maart 2001 schrijft de gemachtigde aan de inspecteur onder meer:
" Gaarne treed ik nader met u in overleg omtrent de door de heer X aan te leveren stukken die een goed inzicht kunnen geven in de in de desbetreffende periode opgetreden inkomsten en uitgaven. De X heeft reeds op mijn verzoek een aanvang gemaakt met het op orde brengen van zijn boekhouding en zal hopelijk op korte termijn ons nader inzicht kunnen verstrekken in de financiële gang van zaken. "
2.5. Bij faxbericht van 1 mei 2001 schrijft de gemachtigde aan de inspecteur onder meer:
" Recent heb ik de nodigde relevante stukken van de heer X ontvangen. Gaarne verzoek ik u mij tot 20 mei de gelegenheid te geven deze stukken te ordenen om u vervolgens (…) de nadere informatie te kunnen verstrekken. "
3. Geschil
In geschil is de hoogte van de door belanghebbende in 1995 genoten winst.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd.
Namens belanghebbende: Ik heb verzocht om uitstel van de zitting. Er is wel een boekhouding, maar die is uiterst ongeordend. Belanghebbende heeft pas na lang aandringen de stukken toegezonden. Aan de boekhouding zijn bewijsstukken te ontlenen. Ik wil graag in de gelegenheid worden gesteld alsnog die bewijsstukken over te leggen. Het betreft onder meer bankafschriften en aanmaningen. Ik heb die stukken nu niet bij mij. De omzet is afkomstig van één klant, in 1995 mogelijk twee. Belanghebbende is nu in loondienst bij die opdrachtgever. Er is geen reden om aan de omzet te twijfelen. Belanghebbende heeft met grote moeite stukken bijeengesleept. Hij heeft er niet bewust een puinhoop van gemaakt. De onderneming is gestaakt. Er zou kunnen worden getwijfeld aan het ondernemerschap van belanghebbende voor de omzetbelasting. Tegen de heffingsrente heb ik geen afzonderlijke grieven. Ik werk nu bij C, ik verzoek u de uitspraak te zenden naar mijn nieuwe kantooradres: Postbus ….
Namens de inspecteur: Ik trek mijn stelling in dat het bezwaarschrift te laat in ingediend. Ik zie niet in waarom de bewijsstukken waarover de gemachtigde het heeft, niet eerder konden worden overgelegd. Ik ontken dat eerder bewijsstukken zijn aangeboden. Belanghebbende heeft verklaard dat de gehele boekhouding was weggegooid. In casu doet zich het zeldzame geval voor dat de belastingplichtige geen enkele vorm van administratie kan tonen. In de aangiften omzetbelasting is een omzet vermeld van ongeveer ƒ 35.000. Het staat niet vast dat de omzet niet hoger was. De naheffingsaanslag in de omzetbelasting heeft betrekking op het niet aanvaarden van de aftrek van voorbelasting. De omzet is gesteld op de omzet die voor de inkomstenbelasting was aangegeven. Mijns inziens is sprake van grove schuld, nu belanghebbende een winstcijfer in zijn aangifte opneemt zonder te beschikken over onderliggende stukken. Op de eerste dag van de controle is meegedeeld dat, in afwijking van de aankondiging, ook het jaar 1995 zou worden gecontroleerd. Belanghebbende is ruimschoots in de gelegenheid gesteld de gevraagde stukken over te leggen. Daarvoor is nu geen gelegenheid meer. De door belanghebbende verrichte consultancy-activiteiten brengen weinig kosten mee.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op de ochtend van de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht de zitting uit te stellen, omdat hij door een misverstand (naar het Hof begrijpt: tussen hem en zijn vorige werkgever) het dossier niet eerder dan die ochtend aantrof. Naar het oordeel van het Hof komt een dergelijk misverstand voor rekening van belanghebbende. Het Hof heeft het verzoek de zitting uit te stellen daarom afgewezen.
5.2. De inspecteur heeft belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen die zijn stellingen kunnen onderbouwen, met name ter zake van de in de winstberekening opgenomen kosten. Belanghebbende heeft enige malen aangekondigd stukken te zullen verstrekken, onder meer bij faxbericht van 1 mei 2001 aan de inspecteur. Niettemin heeft belanghebbende de bedoelde stukken niet aan de inspecteur verstrekt. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld het tegendeel te stellen heeft hij dat tegenover de weerspreking door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Ook aan het Hof heeft belanghebbende geen stukken overgelegd die zijn stellingen over de gemaakte kosten ondersteunen. Wel heeft belanghebbende ter zitting doen aanbieden nadien nog stukken over te leggen, maar hij heeft daarbij niet gesteld dat en evenmin waarom deze stukken niet eerder of uiterlijk ter zitting konden worden overgelegd. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gehad de bedoelde bewijsstukken over te leggen en wijst daarom het verzoek af om deze stukken alsnog na de zitting over te mogen leggen.
5.3. Belanghebbende heeft geen administratie gevoerd, althans deze niet bewaard. Dat brengt mee dat de door belanghebbende behaalde winst niet kan worden bepaald op grond van een door hem gevoerde administratie. Door de winst te schatten op het bedrag van de door belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen vermelde omzet heeft de inspecteur, naar 's Hofs oordeel, de winst in redelijkheid geschat. Meer kon van de inspecteur in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd. Het feit dat de inspecteur daarbij geen bedrag aan kosten in aanmerking heeft genomen wordt naar 's Hofs oordeel gerechtvaardigd enerzijds door de omstandigheid dat belanghebbende geen enkel bewijsstuk dienaangaande heeft overgelegd en anderzijds door de omstandigheid dat ook de verantwoorde omzet met geen enkele vorm van bewijs is gestaafd. Het Hof zal de schatting van de inspecteur daarom volgen.
5.4. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de boete geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Het Hof acht overigens in de gegeven omstandigheden een boete van 25% van de nagevorderde belasting passend.
5.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 4 november 2002 door mrs. Bijl, voorzitter, Beukers-Van Dooren en Zwemmer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.