ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/4018 -
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Vrouwenvelder
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslast intracommunautaire leveringen en naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2002 uitspraak gedaan in een beroep van belanghebbende X tegen een uitspraak van de inspecteur P van de Belastingdienst. Het beroep was gericht tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van ƒ 7.685 over het tijdvak van 1 maart 1999 tot en met 31 december 1999. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar erkende later dat het tarief van nihil van toepassing was op een levering van ƒ 954, waardoor de aanslag verlaagd werd tot ƒ 7.543. Tijdens de zitting op 12 december 2001 werd een pleitnota overgelegd door de gemachtigde van belanghebbende, A, en de inspecteur, mr. C, diende een verweerschrift in. Het Hof heropende het vooronderzoek en vroeg om nadere inlichtingen van beide partijen. Op 16 oktober 2002 vond een nieuwe zitting plaats, waar getuige E werd gehoord. De kern van het geschil was of belanghebbende de belasting als voorbelasting in aftrek mocht brengen en of het nultarief van toepassing was op de intracommunautaire leveringen. Het Hof oordeelde dat de bewijslast voor het nultarief op belanghebbende rustte, maar dat de verklaringen die zij had overgelegd, ondanks dat ze achteraf waren opgemaakt, toch als bewijs konden dienen. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot ƒ 1.921,32 en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1001.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 november 2000, ingediend door A (Bedrijfsadviesbureau "A") te B als gemachtigde en aangevuld bij brief van 30 januari 2001.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 26 september 2000, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 maart 1999 tot en met 31 december 1999.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 7.685 aan enkelvoudige belasting. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 7.543 aan enkelvoudige belasting.
Ter zitting van 12 december 2001 is verschenen vorenvermelde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mr. C. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en de bijlagen worden tot de gedingstukken gerekend. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Het Hof heeft - in afwijking van de mededeling ter zitting dat op 24 december 2001 uitspraak zou worden gedaan - het vooronderzoek heropend. Bij brief van 9 januari 2002 heeft het Hof aan partijen nadere inlichtingen gevraagd. Bij brief van 5 februari 2002 heeft de inspecteur nadere inlichtingen verstrekt. Bij brief van 11 maart 2002 heeft de griffier van deze brief een afschrift aan de gemachtigde gezonden. Bij brief van 8 april 2002 heeft de gemachtigde nadere inlichtingen verstrekt. Van deze brief heeft de griffier bij brief van 17 april 2002 een afschrift aan de inspecteur gezonden.
Ter zitting van 16 oktober 2002 zijn verschenen vorenvermelde gemachtigde en D, firmant van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur mr. C. Ter zitting is E als getuige gehoord. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt. Het Hof heeft in afwijking van de mededeling ter zitting dat op 30 oktober 2002 mondeling uitspraak zou worden gedaan schriftelijk uitspraak gedaan. Bij brief van 28 oktober 2002 heeft de griffier partijen hiervan in kennis gesteld.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, met vennoten F en D, dreef van 1 maart 1999 tot 31 december 1999 handel in damesbovenkleding. De onderneming was gevestigd op het adres a-straat 1 te Z.
2.2. De hiervoor vermelde bedrijfsruimte is eigendom van G B.V. (hierna: G), die deze verhuurt aan V.O.F. H (hierna: H), een vennoot-schap waarvan F een van de vennoten was. Op verzoek van H en G is ter zake van deze verhuur de vrijstelling van omzetbelasting (artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968; hierna: de Wet) niet van toepassing. G brengt de verschuldigde huur en de verschuldigde omzetbelasting in rekening aan H.
2.3. Ter zake van een gedeelte van haar omzet, groot ƒ 69.034, heeft belanghebbende omzetbelasting naar een tarief van nihil in rekening gebracht, op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet juncto onderdeel a, post 2 en 6, van de bij de Wet behorende Tabel II (uitvoer uit de Gemeenschap onderscheidenlijk intracommunautaire leveringen).
2.4. In februari en april 2000 is namens de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In het verslag van dat onderzoek is onder meer het volgende vermeld:
" De belastingplichtige zou intracommunautaire leveringen hebben verricht. Daarnaast zou belastingplichtige goederen hebben geëxporteerd naar niet EU-landen. (…)
Uit de administratie blijkt niet dat alle leveringen waarbij het 0%-tarief is toegepast inderdaad naar een ander (EU)-land zijn vervoerd. De belastingplichtige beschikt alleen over kopie-verkoopfacturen ten name van buitenlandse afnemers. De kopie-verkoopfacturen ten name van EU-ondernemers zijn voor het grootste deel voorzien van een BTW-identificatienummer. Het BTW-identificatienummer van I komt niet overeen met de tenaamstelling aanwezig in de administratie van de Belastingdienst. Op de verkoopfacturen van I na zijn alle kopie-verkoopfacturen per kas voldaan. Dit is niet voldoende voor het aantonen van het 0%-tarief. "
2.5. Naar aanleiding van het onder 2.4 genoemde boekenonderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van omzet tot een bedrag van ƒ 59.331 ten onrechte het tarief van nihil heeft toegepast. De daarop betrekking hebbende omzetbelasting (ƒ 59.331 ´ 17,5/117,5 = ƒ 8.836) is begrepen in de in geding zijnde naheffingsaanslag. Bij brief van 5 februari 2002 heeft de inspecteur erkend dat het tarief van nihil alsnog wordt toegepast op een levering van belanghebbende van ƒ 954, zodat de naheffingsaanslag met (ƒ 954 ´ 17,5/117,5 =) ƒ 142 tot (ƒ 7.685 - ƒ 142 =) ƒ 7.543 moet worden verminderd.
2.6. Ter zitting van 12 december 2001 zijn namens belanghebbende overgelegd een aantal schriftelijke verklaringen inzake afhaaltransacties ter zake waarvan omzetbelasting is nageheven in de in geding zijnde naheffingsaanslag. In deze verklaringen wordt vermeld dat geleverde goederen in ontvangst zijn genomen. Bijgevoegd zijn kopiefacturen inzake de desbetreffende goederen. Het betreft de volgende verklaringen en facturen:
Verklaring H, I, A-land
Kopiefactuur, H, A-land ƒ 690
Niet goed leesbare verklaring
Kopiefactuur J, K, A-land ƒ 331
Kopiefactuur J, K, A-land ƒ 3116
Kopiefactuur J, K, A-land ƒ 1071
Verklaring L, M, B-land
Kopiefactuur L, M, B-land ƒ 250
Verklaring N, B-land
Kopiefactuur N, B-land ƒ 496
Verklaring O, P, B-land
Kopiefactuur O, P, B-land ƒ 624
Verklaring Q, B-land
Kopiefactuur S, B-land ƒ 694
Kopiefactuur S, T, B-land ƒ 922,50
Kopiefactuur S, T, B-land ƒ 2703,50
Kopiefactuur S, T, B-land ƒ 451
Kopiefactuur S, T, B-land ƒ 2610
Verklaring U, B-land
Kopiefactuur V, B-land ƒ 3881
Kopiefactuur V, B-land ƒ 310
Kopiefactuur V, B-land ƒ 1813
Kopiefactuur V, B-land ƒ 1223
Kopiefactuur V, B-land ƒ 1281
Kopiefactuur V, B-land ƒ 434
Verklaring E, leveringen aan I, A-land
Kopiefactuur I, A-land ƒ 1089
Kopiefactuur I, A-land ƒ 2653,10
Kopiefactuur I, A-land ƒ 2563
Kopiefactuur I, A-land ƒ 2219,50
Kopiefactuur I, A-land ƒ 3442
Kopiefactuur I, A-land ƒ 2014
Kopiefactuur I, A-land ƒ 1112
Kopiefactuur I, A-land ƒ 2683
Kopiefactuur I, A-land ƒ 1799
Kopiefactuur I, A-land ƒ 1194
Kopiefactuur I, A-land ƒ 1725
Kopiefactuur I, A-land ƒ 2268
Verklaring E, leveringen aan I, A-land
Kopiefactuur aan I, A-land ƒ 1982
totaal ƒ 49.644,60
2.7. Bij brief van 5 februari 2002 heeft de inspecteur op de overgelegde verklaringen gereageerd. Hij wijst erop dat alle verklaringen achteraf zijn opgemaakt zijn. Voorts stelt hij dat H, L, N, O, Q en U geen vaste afnemers zijn. Verder wijst de inspecteur erop dat de verklaringen onjuist of onvolledig zijn op de volgende punten:
Verklaring H kenteken, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd, toezegging informatie te verstrekken aan de Belastingdienst
slecht leesbare verklaring naam afnemer, factuurnummers onleesbaar, kenteken, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd, plaats en datum ondertekening
verklaring L kenteken, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd, toezegging informatie te verstrekken aan de Belastingdienst
verklaring N kenteken, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd, toezegging informatie te verstrekken aan de Belastingdienst, adres Company's Stamp is doorgestreept
verklaring O kenteken, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd, toezegging informatie te verstrekken aan de Belastingdienst, naam van degene die de goederen in ontvangst heeft genomen verschilt van degene die de verklaring heeft ondertekend.
verklaring Q naam buitenlandse afnemer, kenteken, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd, handtekening onder verklaring verschilt van handtekening op facturen, facturen gericht aan een ander dan de verklaring heeft ondertekend
verklaring U factuurdatum, meerdere factuurdata, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd
verklaring E (1) factuurdatum, meerdere factuurdata, plaats waarheen de goederen zullen worden vervoerd, Nederlands kenteken
verklaring E (2) naam leverancier, plaats en land waarheen de goederen zullen worden vervoerd, Nederlands kenteken, plaats en datum ondertekening ontbreekt
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende de hiervoor onder 2.2 vermelde belasting als voorbelasting in aftrek mag brengen. Voorts is in geschil of met betrekking tot de hiervoor onder 2.6 vermelde leveringen het tarief van nihil van toepassing is.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en de processen-verbaal van de zittingen.
5. Beoordeling van het geschil
Huur bedrijfsruimte
5.1. Belanghebbende stelt dat zij de door G aan H ter zake van deze verhuur in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek mag brengen. Op grond van artikel 15 van de Wet komt slechts voor aftrek als voorbelasting in aanmerking de omzetbelasting die aan de ondernemer in rekening is gebracht. Nu de in geding zijnde omzetbelasting niet aan belanghebbende, maar aan H in rekening is gebracht, komt deze niet voor aftrek door belanghebbende in aanmerking. Daaraan doet niet af dat H inmiddels is ontbonden, dat belanghebbende de huur aan G betaalt en dat G niet heeft ingestemd met overname van de huurovereenkomst door belanghebbende. Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.
ICT-transacties
5.2.1. Gelet op het bepaalde in artikel 9, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet juncto onderdeel a, post 6, van de bij de Wet behorende Tabel II, bedraagt de belasting nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.
5.2.2. Artikel 12, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Besluit) stelt voor de aanspraak op het tarief van nihil voor zover hier van belang als voorwaarde dat de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.
5.2.3. In Mededeling 38, Besluit van 20 juni 1995, nr. VB95/2120, gewijzigd bij besluit van 10 november 1995, nr. VB95/3447 (onder meer gepubliceerd in V-N 1995, blz. 4179) is onder meer het volgende opgenomen:
" 3. Zorgvuldigheid
Uitgaande van het hiervoor geschetste juridische kader zullen Nederlandse leveranciers, die goederen leveren aan afnemers in andere lid-staten voor de toepassing van het nultarief moeten nagaan of die levering voldoet aan de juridische kenmerken van een intracommunautaire levering, dat wil zeggen:
a. dat de afnemer een ondernemer is of een rechtspersoon, andere dan een ondernemer, die in een andere lid-staat geïdentificeerd is, en
b. dat de goederen in het kader van de levering zullen worden verzonden of vervoerd naar het grondgebied van een andere lid-staat.(…)
4.3. Afhaaltransacties
Indien goederen aan een buitenlandse afnemer worden geleverd 'af-fabriek' of 'af-magazijn' (afhaaltransacties), zal het intracommunautaire karakter van de leve-ring niet mede kunnen blijken uit een vrachtbrief of uit de eigen-ver-voers-ad-ministratie van de leverancier. Desalniettemin zijn er omstandig-heden denkbaar waaronder de leverancier zich er ook in deze situatie van overtuigd mag weten dat de buitenlandse afnemer de goederen naar een andere lid-staat zal vervoeren. In aanvulling op het in de administratie al aanwezige samenstel van bescheiden en vastleggingen moet het gaan om een vaste afnemer, tenzij de leve-rancier weet dat door hem aan deze afnemer verrichte intra-communautaire leve-ringen tot problemen hebben geleid, welke afnemer bovendien een hierna bedoelde verklaring heeft afgegeven. Deze door degene die de geleverde goe-de-ren in ontvangst neemt, te ondertekenen schriftelijke verklaring zal ten minste moeten bevatten de naam van de afnemer en indien de afnemer de goederen niet persoonlijk in ontvangst neemt, de naam van degene die dat namens de afnemer doet, het kenteken van het voertuig waarmee de goederen zullen worden vervoerd, het nummer van de factuur waarop de geleverde goederen zijn gespecificeerd, de plaats waarheen de afnemer de goederen zal vervoeren, alsmede de toezegging dat de afnemer bereid is aan de Belastingdienst desgevraagd nadere informatie te verstrekken omtrent de bestemming van de goederen. Een model van deze verklaring is als bijlage opgenomen. "
5.2.4. Belanghebbende heeft in verband met het aantonen van de toepasselijkheid van het nultarief ter zake van de intracommunautaire leveringen - de onder 2.6 genoemde afhaaltransacties - overgelegd kopieën van de op de transacties betrekking hebbende facturen waarop vermeld BTW-identificatienummers van de afnemers alsmede verklaringen van de afnemers, welke verklaringen zijn opgemaakt volgens het model dat als bijlage bij Mededeling 38 is opgenomen. In de desbetreffende verklaringen wordt vermeld op welke facturen zij betrekking hebben.
5.2.5. Niet gesteld of gebleken is dat door belanghebbende aan deze afnemers verrichte intracommunautaire leveringen op enigerlei wijze tot problemen voor de heffing van omzetbelasting hebben geleid.
5.2.6. Met betrekking tot het vermelden van de identificatienummers heeft de inspecteur opgemerkt dat met betrekking tot de leveringen verricht aan I geldt dat deze naam niet overeenkomt met de tenaamstelling aanwezig in de administratie van de Belastingdienst. Ter zitting van 16 oktober 2002 heeft E daarover verklaard dat hij, in de vorm van een eenmanszaak, in A-land handelt onder de naam I en dat hij het BTW identificatienummer heeft aangevraagd onder zijn eigen naam en aldaar ook onder zijn eigen naam aangifte deed. Deze situatie is nu veranderd. De tenaamstelling is thans I en onder deze naam wordt ook aangifte gedaan. De inspecteur heeft deze verklaring niet weersproken en het Hof acht deze verklaring ook aannemelijk. Overigens is tussen partijen niet in geschil, aldus is ter zitting komen vast te staan, dat de afnemers ondernemers zijn die in een andere lid-staat zijn geïdentificeerd
5.2.7. Met betrekking tot het aantonen van het vervoer naar het grondgebied van een andere lid-staat heeft de inspecteur ter zitting het volgende gesteld. De bewijslast van dit vervoer rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft met de overgelegde bescheiden niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 12 van het Besluit; met name is de inspecteur van mening dat de desbetreffende verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als "boeken en bescheiden" in de zin van artikel 12 van het Besluit en uit de verklaringen kan niet blijken, aldus de inspecteur, dat de goederen daadwerkelijk zijn vervoerd. De inspecteur is voorts van mening, dat belang-hebbende geen beroep kan doen op de faciliteit van Mededeling 38. Ter zitting heeft de inspecteur dienaangaande aangegeven niet over enigerlei aanwijzing te beschikken dat de goederen in Nederland zouden zijn afgezet of dat anderszins onregelmatigheden hebben plaatsgevonden en dat de desbetreffende verklaringen niet op waarheid zouden berusten doch dat te dezer zake van doorslaggevende betekenis is dat de verklaringen niet voorafgaand aan de levering en het vervoer zijn opgemaakt doch achteraf. Daarom dient de aanspraak op het nultarief te worden geweigerd. De inspecteur signaleert voorts dat aan de verklaringen kleinere of grotere gebreken kleven waardoor niet aan de voorwaarden voor toepassing van de faciliteit van Mededeling 38 is voldaan.
5.2.8. Met de inspecteur is het Hof van oordeel dat op belanghebbende, die aanspraak maakt op toepassing van het nultarief, ter zake de bewijslast rust. Het Hof is evenwel van oordeel dat de stelling van de inspecteur dat verklaringen opgemaakt naar het model zoals opgenomen in Mededeling 38 niet kunnen worden aangemerkt als bewijsmateriaal in de zin van artikel 12 van het Besluit faalt. De aard van afhaaltransacties brengt mee dat aan dergelijke verklaringen bewijskracht kan worden toegekend. Deze opvatting ligt ook in lijn met het gestelde in Mededeling 38. Naar 's Hofs oordeel kunnen de desbetreffende verklaringen niet worden geweigerd als ontoelaatbaar bewijsmateriaal omdat deze niet zouden voldoen aan de vorm ("boeken en bescheiden") die in artikel 12 van het Besluit wordt genoemd. Het Hof is voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat deze verklaringen achteraf zijn opgemaakt op zichzelf niet meebrengt dat deze bescheiden geen rol kunnen spelen bij de boeroordeling of belanghebbende heeft voldaan aan d eop haar rustende bewijslast. Voor deze opvatting van de inspecteur biedt eerder genoemde Mededeling 38, naar 's Hofs oordeel evenmin steun. In dit verband zij verwezen naar het model van deze verklaring opgenomen in de bijlage waarin het volgende is opgenomen: "verklaart (…) 1. dat de goederen die zijn vermeld op de door de leverancier: (…) zijn/zullen worden vervoerd naar: … (plaats van bestemming)".
5.2.9. Met betrekking tot de manco's die naar de inspecteur heeft gesteld kleven aan de verklaringen geldt het volgende. De verklaringen hiervoor opgenomen onder 2.6 inzake de leveringen aan J, K te A-land (waarmee is gemoeid een omzetbedrag van ƒ 4.518) en S, T te B-land (waarmee is gemoeid een bedrag van ƒ 7.381) zijn naar 's Hofs oordeel dermate summier - onder andere de naam van de afnemer ontbreekt of is onduidelijk terwijl dit naar 's Hofs oordeel een essentieel gegeven vormt - dat niet kan worden geconcludeerd dat belanghebbende met deze verklaringen heeft voldaan aan de aan haar opgelegde bewijslast. Met betrekking tot de andere manco's die kleven aan de verklaringen, bijvoorbeeld het ontbreken van een kenteken van de auto waarmee de goederen zijn of worden vervoerd, is het Hof van oordeel dat zij niet van dien aard zijn dat belanghebbende door overlegging van deze verklaringen tezamen met de kopie-facturen niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat er onvoldoende aanleiding bestaat te veronderstellen dat de desbetreffende verklaringen niet op waarheid zouden berusten. De getuigenverklaring ter zitting van E biedt daartoe ook geen grond. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat de inspecteur niet heeft aangegeven over enigerleid aanwijzing te beschikken dat de verklaringen niet op waarheid zouden berusten, dat de desbetreffende goederen niet naar een andere lid-staat zijn vervoerd doch in Nederland zouden zijn afgezet, dan wel anderszins redenen te hebben om aan de juistheid van de verklaringen te twijfelen. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld ofgebleken dat ter zake van de desbetreffende goederen in de desbetreffende lid-staat geen intracommunautaire verwerving is aangegeven, waarbij het Hof onverlet laat dat de inspecteur niet verplicht is hiernaar een onderzoek in te stellen. Naar 's Hofs oordeel bestaat geen twijfel over de identiteit van de afnemer noch aan het vervoerd zijn van de goederen naar een andere lid-staat. Alsdan vormen de genoemde kleine gebreken geen beletsel voor de toepassing van het nultarief. Dit brengt mee dat belanghebbende voor de leveringen waarop betrekking heeft een bedrag van ƒ 37.745,60 aanspraak heeft op toepassing van het nultarief. Ter zitting is komen vast te staan dat de naheffingsaanslag alsdan moet worden verminderd met de ter zake nageheven omzetbelasting (17,5/117,5 ´ ƒ 37.745,60 = ƒ 5.621,68).
5.2.10. De stelling van belanghebbende dat hij aan Mededeling 38 het vertrouwen kan ontlenen dat de inspecteur in de onderhavige omstandigheden voldoende bewezen zal achten dat het nultarief van toepassing is, behoeft geen behandeling meer.
Conclusie
5.3. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende gegrond is. Tussen partijen is niet in geschil, aldus is ter zitting komen vast te staan, dat de naheffingsaanslag tot op het volgende bedrag dient worden verminderd: ƒ 7.543 (het bedrag waartoe de naheffingsaanslag volgens de inspecteur dient te worden verminderd) -/- ƒ 5.621,68 = ƒ 1.921,32.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 3 (proceshandelingen: beroepschrift, verschijnen ter zitting, schriftelijke inlichtingen, nadere zitting) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ € 322, ofwel € 966. Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van de door belanghebbende meegebrachte getuige. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op € 35. De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 1001.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot ƒ 1.921,32 (€ 871,86);
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 450 (€ 204,20) aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1001 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 4 november 2002 door mr. Vrouwenvelder, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.