ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/02774
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Dutmer
  • K. Kostense
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van belastingaanslagen en boetes na boekenonderzoek bij een eenmanszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2002 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende, een eenmanszaak, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep van belanghebbende was gericht tegen zes uitspraken van de inspecteur met betrekking tot de inkomstenbelasting, premieheffing en omzetbelasting voor de jaren 1995 tot en met 1998. Belanghebbende had een boekenonderzoek ondergaan, waaruit bleek dat de opbrengstverantwoording van de onroerende zaken niet correct was. De inspecteur had de huuropbrengsten van belanghebbende aangepast, wat leidde tot een navorderingsaanslag.

Tijdens de zitting op 19 februari 2002 zijn belanghebbende en zijn gemachtigde verschenen, evenals de inspecteur. Belanghebbende voerde aan dat de correcties van de inspecteur onterecht waren en dat hij niet alle huurinkomsten had verantwoord. De inspecteur stelde dat de correcties gerechtvaardigd waren op basis van de gegevens uit het bevolkingsregister en de resultaten van het boekenonderzoek. Het Hof oordeelde dat de inspecteur op gemotiveerde wijze had aangetoond dat belanghebbende onvolledig aangifte had gedaan voor de inkomstenbelasting en premieheffing.

Het Hof heeft de navorderingsaanslagen voor de jaren 1995 tot en met 1998 verminderd, maar de boetes gehandhaafd, omdat belanghebbende opzettelijk te weinig inkomsten had aangegeven. De uitspraak van het Hof leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep van belanghebbende, waarbij de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken in cassatie gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
zes uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 22 augustus 2001. Het beroep is gericht tegen de volgende uitspraken van de inspecteur betreffende aan belanghebbende opgelegde belasting- en premieaanslagen:
- uitspraak van 31 juli 2001 betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 79.198 en een boete van ƒ 16.608, waarvan ƒ 8.304 is kwijtgescholden. Bij de bestreden uitspraak is de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.268 en een boete van ƒ 5.643, waarvan ƒ 2.822 is kwijtgescholden.
- uitspraak van 12 juli 2001 betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.819 en een boete van ƒ 6.352, waarvan ƒ 3.836 is kwijtgescholden. Bij de bestreden uitspraak is de navorderingsaanslag gehandhaafd.
- uitspraak van 12 juli 2001 betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 123.491 en een boete van ƒ 12.163, waarvan ƒ 6.082 is kwijtgescholden. Bij de bestreden uitspraak is de navorderingsaanslag gehandhaafd.
- uitspraak van 12 juli 2001 betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.408. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd.
- uitspraak van 6 april 2001 betreffende de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998, aanslagnummer ….B.01.8500, bij welke uitspraak een teruggaaf van omzetbelasting is verleend van ƒ 4.106 en van ƒ 339 aan heffingsrente, tezamen ƒ 4.445. Voorts is overgelegd de motivering van 12 juli 2001 van een uitspraak betreffende de naheffingsaanslag in de
omzetbelasting voor eveneens het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998 met aanslagnummer ….F.01.8501, welke naheffingsaanslag - hetzelfde aanslagnummer zonder voorloopnul - met dagtekening 25 april 2001 ƒ 1.688 aan omzetbelasting, ƒ 844 aan boete en ƒ 159 aan heffingsrente beloopt. De motivering wijst het bezwaar af en kondigt de toezending van een "officiële uitspraak" van het computercentrum in Apeldoorn aan.
- uitspraak van 12 juli 2001 betreffende de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: premie Waz) voor het jaar 1998. De aanslag is berekend naar een premie-inkomen van ƒ 82.518. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd.
1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de zes uitspraken van de inspecteur betreffende de inkomstenbelasting, de premieheffing en omzetbelasting, alsmede tot (verdere) vermindering van de bij deze uitspraken gehandhaafde of verminderde belastingaanslagen.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraken.
1.4. Ter zitting van 19 februari 2002 zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde A, alsmede namens de inspecteur B. Ter zitting heeft gemachtigde een overzicht van huurders en een bezwaarschrift van 2 juli 2001 met bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft van deze stukken kunnen kennis nemen en zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1939, drijft in een pand gelegen aan de a-straat 1 te Q een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van een reisbureau annex videoverhuurbedrijf. Voorts verhuurt belanghebbende kamers in twee panden gelegen aan onderscheidenlijk het b-straat 1 en de c-straat 1 te Utrecht.
2.2. Op 4 oktober 2000 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Hierbij is onderzocht de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 tot en met 1998, premie Waz 1998 en omzetbelasting 1 januari 1995 tot en met 31 december 1998. Van het boekenonderzoek is een rapport, gedagtekend 22 maart 2001, opgemaakt. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
"4 Winstberekening
4.1 Kantinekosten
Op deze rekening worden voornamelijk uitgaven geboekt in verband met aankopen van dagelijkse eerste levensbehoeften. (…)
Naast de uitgaven welke gedaan zijn in een restaurant - waarvan gemakshalve maar wordt aangenomen dat deze een zakelijk karakter hebben - zal ik wel een bedrag ad f 500 per jaar in aanmerking nemen voor zakelijke uitgaven in verband met schoonmaakmiddelen, toiletartikelen, koffie e.d.
1995 1996 1997 1998
Geboekt fl 5.877 fl 5.371 fl 5.039 fl 4.436
Restaurantbonnen fl 863 fl 723 fl 218 fl 351
Diversen fl 500 fl 500 fl 500 fl 500
Verschil fl 4.514 fl 4.148 fl 4.321 fl 3.585
4.2 Aftrekbeperking gemengde kosten
(…)
4.3 Huisvestingskosten cq. Reparatie en onderhoud gebouwen;
(…)
4.4 Onroerendgoedbelasting
(…)
4.5 Bijzondere lasten 1998
Een niet op naam van belastingplichtige staande factuur uit 1997 is in de administratie van 1998 verwerkt. De factuur staat op naam van de buurman van belastingplichtige, dhr E(…)
Er is geen notitie op de factuur vermeld dat het bedrag door hem is ontvangen van belastingplichtige. Er is geen kwitantie of iets dergelijks aanwezig waaruit duidelijk blijkt dat er sprake is van een betaling door belastingplichtige aan dhr E. (…)
Correctie 1998 f 4255
4.6 Gecorrigeerde winst
Jaren 1995 1996 1997 1998
(…) kantinekosten f 4.514 f 4.148 f 4.321 f 3.585
(…) Oortkosten f - 1.128 f - 1.038 f - 1.189 f - 1.024
(…) huisvestingskosten f 0 f 1.260
(…) onroerend goed
belasting f 1.165 f 1.406 f 1.688 f 0
(…) bijzondere lasten f 0 f 4.255
Totaal correcties f 4.551 f 4.516 f 4.820 f 8.076
======= ======== ======== =======
2.3. Met betrekking tot de omzetbelasting staan in het rapport onder meer de volgende posten vermeld:
1996 1997 1998
ƒ ƒ ƒ
Kantinekosten
verschil 4.148 4.321 3.585
omzetbelasting 249 259 215
Huisvestingskosten
verschil 1.260
omzetbelasting 221
Bijzondere lasten
correctie voorheffing 744
Omzetbelasting 249 + 259 + 1.180 (= 1.688)
2.4. In voormeld rapport is voorts een herrekening van de door belanghebbende ontvangen huren opgenomen aan de hand van de inschrijvingen in het bevolkingsregister. Vermeld is onder meer:
"6.1.1 Ontvangen huren
(…)
Belastingplichtige heeft aangegeven dat verschillende personen totaal onbekend voor hem zijn en dat er personen op de adressen ingeschreven hebben gestaan die het huis alleen gebruikt zouden hebben als postadres.
Naar aanleiding hiervan heb ik de (ex)huurders aangeschreven met de vraag of ze op een van de adressen gewoond hebben, hoe hoog de maandelijkse huurbijdrage was, hoe de huur betaald werd en wie de huurbaas was.
Uit de retour ontvangen reacties bleek dat diverse mensen daar wel degelijk gewoond hebben, dat er ook contante betalingen plaatsvonden en dat de huurders dhr F wel kenden terwijl deze beweert ze niet te kennen.
Uit de retour ontvangen reacties bleek tevens dat er huurprijzen betaald zijn die variëren van f 375 tot f 550 per kamer. De in onderstaande berekening meegenomen huurprijzen zijn dan ook gerelateerd aan deze huurprijzen en aan de via de bank wel verantwoorde ontvangsten. (…) Met betrekking tot G, H en I erkend belastingplichtige dat het wel huurders zijn (geweest)."
2.5. De onder 2.4 bedoelde herrekening heeft geleid tot berekening van de volgende meer ontvangen maandhuren:
1995 1996 1997 1998
B-straat
Maanden 15 24 17 29
Huurprijs ƒ 375 ƒ 375 ƒ 400 ƒ 400
ƒ 5.625 ƒ 9.000
3 x ƒ 200 600
12 x ƒ 200 . . 2.400 . . . .
Totaal ƒ 6.225 ƒ 11.400 ƒ 6.800 ƒ 11.600
C-straat
Maanden 15 11 3
Huurprijs ƒ 375 ƒ 1.000 ƒ 750
ƒ 5.625
1 x ƒ 1.000 1.000 . . . .
Totaal ƒ 6.625 ƒ 11.000 ƒ 2.250
Totaal generaal ƒ 12.850 ƒ 11.400 ƒ 17.800 ƒ 13.850
2.6. In het rapport zijn de huren ook berekend vanuit een theoretische benadering, waarbij de volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:
- Het huis aan de C-straat was steeds in zijn geheel verhuurd aan één persoon of één gezin voor ƒ 12.000 per jaar,
- Het huis aan het B-straat is geschikt gemaakt voor studentenbewoning op de eerste en tweede verdieping (4 kamers),
- Van juli 1995 tot en met juni 1998 heeft een broer van belanghebbende parterre (twee kamers) bewoond en belanghebbende een kamer van de eerste verdieping.
Voor het B-straat komen de verschillen met de voor 1995 tot en met 1998 aangegeven huur van onderscheidenlijk ƒ 7.420, ƒ 7.050, ƒ 10.825 en ƒ 27.425 neer op onderscheidenlijk de volgende bedragen:
- bij verhuur van twee kamers: ƒ 11.780, ƒ 12.150, ƒ 8.375 en ƒ 10.975;
- bij verhuur van drie kamers: ƒ 21.380, ƒ 21.750, ƒ 17.975 enƒ 10.975;
- bij verhuur van vier kamers: ƒ 26.180, ƒ 21.750, ƒ 22.775 en ƒ 10.975.
2.7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de volgende belastbare inkomens casu quo belastingbedragen ten name van belanghebbende vastgesteld:
- inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995
eerder vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 44.524
bij: winstcorrecties ƒ 4.551
meer huren 12.850
ƒ 17.401
overige correcties ./. 4.657 12.744
bij navordering vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 57.268
bij navordering vastgestelde belasting ƒ 5.643
boete wegens navordering ƒ 2.821, te weten ƒ 5.643 (100 %) minus ƒ 2.822 (50% kwijtschelding).
- inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996
eerder vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 22.920
bij: aangegeven toevoeging FOR 4.949
ƒ 27.869
bij: winstcorrecties ƒ 4.516
meer huren 11.400
ƒ 15.916
overige correcties ./. 2.497 13.419
ƒ 41.288
af: toevoeging FOR 5.469
bij navordering vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 35.819
bij navordering vastgestelde belasting ƒ 4.838
boete wegens navordering ƒ 2.516, te weten ƒ 6.352 (131,3 %) minus ƒ 3.836 (60,4 % kwijtschelding).
- inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997
eerder vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 98.008
bij: winstcorrecties ƒ 4.820
meer huren 17.800
ƒ 22.620
overige correcties ./. 2.606 20.014
ƒ 118.022
bij: afneming FOR (ƒ 18.527 - ƒ 13.058) 5.469
bij navordering vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 123.491
bij navordering vastgestelde belasting ƒ 12.163
boete wegens navordering ƒ 6.081, te weten ƒ 12.163 (100 %) minus ƒ 6.082 (50% kwijtschelding).
- inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998
aangegeven belastbaar inkomen ƒ 67.211
bij: aangegeven toevoeging FOR 8.933
ƒ 76.144
bij: winstcorrecties ƒ 8.076
meer huren 13.850
ƒ 21.926
overige correcties ./. 5.759 16.167
ƒ 92.311
af: toevoeging FOR 9.903
vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 82.408
- premie Waz 1998
aangegeven premie-inkomen ƒ 74.442
bij: meer premie-inkomen 8.076
vastgesteld premie-inkomen ƒ 82.518
- naheffingsaanslag omzetbelasting 1995: belasting ƒ 1.603
boete 50 % ƒ 801
- naheffingsaanslag omzetbelasting 1996 - 1998: belasting ƒ 1.688
boete 50 % ƒ 844
- teruggaaf omzetbelasting 1996 - 1998: belasting ƒ 4.106
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil (a) of de door de inspecteur aangebrachte correcties ter zake van de kantinekosten moeten worden verminderd met ƒ 1.000 per jaar wegens uitgaven voor dranken genuttigd door relaties en klanten, (b) of de correctie ter zake van de factuur ten bedrage van ƒ 4.255 ten onrechte heeft plaatsgevonden, (c) of de ontvangen huren tot een te hoog bedrag zijn gecorrigeerd, (d) of de premie Waz en de naheffingen omzetbelasting ten gevolge van (a), (b) en (c) te hoog zijn uitgevallen, en (e) of de opgelegde boetes dienen te worden vernietigd dan wel verder dienen te worden kwijtgescholden dan is geschied.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4.2. Ter zitting is namens belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht:
Ter zake van de bijtellingen worden drie dingen bestreden. In de eerste plaats de kantinekosten. Het bijzondere van de situatie is dat belanghebbende Hindoe-priester en vegetariër is. Belanghebbende verlangt een meeraftrek van ƒ 1.000 per jaar en gaat als compromis akkoord met ƒ 500 per jaar meeraftrek.
In de tweede plaats gaat het om de BTW en de factuur van de heer E, de bovenbuurman. Tot en met 1994 zijn niet alle openstaande bedragen boekhoudkundig
goed verwerkt. Er is om een overzicht van de betalingen gevraagd, maar die is nooit verstrekt. Er heeft een verbouwing van ongeveer ƒ 30.000 plaatsgevonden, waarvan circa ƒ 5.000 met ƒ 744,68 BTW erin achteraf is betaald. De kosten zijn gemaakt voor het pand aan de A-straat dat in gemeenschappelijke eigendom - vereniging van appartementseigenaren - is met E. Belanghebbende heeft de begane grond, de bovenverdieping is van E. Het pand is opgenomen onder de bedrijfsactiva. E is om een factuur gevraagd. Hij heeft die niet verstrekt. Belanghebbende heeft minder dan de helft van de kosten voor zijn rekening genomen.
In de derde plaats gaat het om de huren. Belanghebbende had twee woningen en had drie kamers over. Deze verhuurde hij aan studenten. De inspecteur gaat uit van teveel kamers en te hoge huurprijzen. De opbrengsten zijn allemaal via de bank verantwoord. Het zou kunnen dat ook wel eens geld contant werd ontvangen. Belanghebbende weet niet meer of hij dit heeft verrekend met gas, water en licht. De lijst met namen van huurders, opgesteld door de inspecteur, wordt met aantekeningen van belanghebbende hierbij overgelegd. G, H en I zijn akkoord. J en … zijn onbekend. Zij waren huurders van mijn ex-echtgenote. Bij …, …, .. en … gaat het om een post- of contactadres. Zij woonden er niet. … woonde met haar man … en haar broer … bij haar moeder …., van wie de huur is verantwoord bij de opbrengst van de C-straat. Daaronder is ook verantwoord de huur van …, bij wie inwoont zijn zoon …. Als het om verhuur gaat zijn er contracten. Als het om een postadres gaat, is slechts sprake van inschrijving in het bevolkingsregister. Er wordt dan een vrijwillige vergoeding betaald voor het doorzenden van de post. Belanghebbende doet dit alleen voor kennissen en vrienden. Contracten worden hierbij niet gesloten. De vergoedingen belopen ƒ 100 à ƒ 200 per maand. Belanghebbende ontmoet als priester mensen die problemen hebben met instanties en die alleen een postadres nodig hebben.
De naheffingsaanslag omzetbelasting 1995 is niet in geschil. De boetes dienen te vervallen, omdat geen sprake is van opzet.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende opgemerkt:
De omzetbelasting 1995 is niet in geschil. Die gaat over de nageheven balanspost.
Het is aan de administratie van belanghebbende te wijten dat sommige zaken niet zijn verantwoord. Bij de huren gaat het niet alleen om schriftelijke, maar ook om mondelinge overeenkomsten. Van dubbeltellingen is geen sprake. De controle-ambtenaar heeft de boekingen bekeken. Bij de postadressen gaat het blijkbaar om ƒ 200 per maand. Wellicht is toch sprake van huur. Overigens hebben niet alle aangeschrevenen gereageerd. Toch is het zeer wel mogelijk dat zij in de panden hebben gewoond. Een Hindoe deelde telefonisch mee dat hij niemand wilde belasten. Met betrekking tot de onvolledige huurverantwoording geldt de omkering van de bewijslast. Er is een discrepantie tussen de ontvangen huren en de gemeentelijke basisadministratie van persoonsgegevens. De ingeschreven personen heeft de controle-ambtenaar aangeschreven. Uit de reacties bleek dat ook contant werd betaald buiten de verantwoorde huren om. Waar belanghebbende daadwerkelijk heeft gewoond is niet bekend.
Hoewel de controlerend ambtenaar met betrekking tot de kantinekosten al ruim is geweest door ƒ 500 kosten naast de restaurantkosten te aanvaarden, kan akkoord worden gegaan met nog eens ƒ 500 per maand, dus met ƒ 1000 in totaal naast de restaurantkosten.
Wat de teruggevraagde BTW betreft, is het vreemd dat het gaat om een kasbetaling. Van een betaling aan E is overigens niets gebleken. De inhoud van de factuur van E wordt niet betwist, wel dat aan E is betaald.
De boete betreffende het jaar 1996 is niet goed te volgen. Er is meer kwijtgescholden dan de gewenste 50%. Nu dit is weggegeven, kan de sleutel van 60,4% kwijtschelding worden aangehouden.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Met betrekking tot de door de inspecteur naar aanleiding van het bij belanghebbende gehouden boekenonderzoek aangebrachte en door belanghebbende bestreden correcties op de door hem aangegeven winst (omzet) en/of inkomsten hebben partijen betreffende de correctie ter zake van de kantinekosten alsnog ter zitting overeenstemming bereikt. Deze overeenstemming houdt in dat het voor elk van de jaren 1995 tot en met 1998 uit dezen hoofde als kosten in aanmerking genomen bedrag van ƒ 500 per jaar (de post "diversen" in punt 4.1 onder 2.2 hiervoor) wordt verhoogd tot ƒ 1.000 per jaar. Ten gevolge hiervan behoeft ook de negatieve correctie Oortkosten (punt 4.6 onder 2.2 hiervoor) aanpassing: voor de jaren 1995 en 1996 een verlaging met ƒ 125 per jaar (25 % van ƒ 500) en voor 1997 en 1998 een verlaging met ƒ 50 per jaar ( 10 % van ƒ 500). De berekening van de gecorrigeerde winst in punt 4.6 onder 2.2 komt alsdan voor de jaren 1995 tot en met 1998 uit op onderscheidenlijk ƒ 4.176, ƒ 4.141, ƒ 4.370 en ƒ 7.626. De toevoeging aan de FOR 1996 vermindert hierdoor met 11,5 % van ƒ 375 ofwel met ƒ 43. De afneming van de FOR 1997 vermindert hierdoor eveneens met ƒ 43. De toevoeging aan de FOR 1998 vermindert met 12 % van ƒ 450 ofwel met ƒ 54.
5.2. Met betrekking tot de winstcorrectie 1998 ter zake van de door E betaalde en op diens naam staande factuur van ƒ 4.255 heeft belanghebbende niet enig bewijs van betaling door hem aan E bijgebracht. Nu belanghebbende ter zitting heeft toegelicht dat het te dezer zake gaat om een nota ter zake van werkzaamheden in het kader van een verbouwing in het via de vereniging van appartementseigenaren aan E en hem in gemeenschappelijke eigendom toebehorende pand aan de A-straat, is zonder verdere gegevens omtrent de totale kosten, de betaling van die kosten en de verrekening daarvan tussen hem en E, ook niet zonder meer aannemelijk dat hij de onderwerpelijke, door E betaalde factuur per kas aan E heeft vergoed. In zoverre is het beroep niet gegrond.
5.3. Met betrekking tot de door belanghebbende verantwoorde huren voert belanghebbende aan dat bij de correcties, door de inspecteur op die verantwoording aangebracht, geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat niet iedere in de bevolkingsadministratie geregistreerde persoon een afzonderlijke huurder is geweest maar dat ook van gezinsbewoning sprake is geweest, en dat in een aantal gevallen het niet ging om verhuur maar alleen om een postadres. Niettemin erkent belanghebbende in het beroepschrift dat hij voor de jaren 1995 tot en met 1998 te weinig huur heeft verantwoord tot een beloop van onderscheidenlijk ƒ 750, ƒ 2.250, ƒ 1.600 en ƒ 2.800, alsmede dat hij de ontvangen vergoedingen voor de postadressen buiten beschouwing heeft gelaten.
Gelet op een en ander kan naar het oordeel van het Hof niet ervan worden uitgegaan dat de opbrengstverantwoording ter zake van de tot belanghebbendes vermogen behorende onroerende zaken met betrekking tot de jaren 1995 tot en met 1998 correct is geweest en moet het ervoor worden gehouden dat daarvan onvolledig aangifte voor de inkomstenbelasting en premieheffing is gedaan. De inspecteur heeft dan ook op gemotiveerde wijze terecht de ontvangen huuropbrengsten van belanghebbende
aangepast. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de inspecteur verzamelde gegevens van de in het bevolkingsregister opgenomen personen onjuist zijn en evenmin dat de door de inspecteur aangeschrevenen onjuiste informatie hebben verstrekt. Voorts verdient in dit verband opmerking dat de door de inspecteur aangebrachte correcties ruimschoots blijven beneden de door hem tevens verrichte berekening van de theoretisch door belanghebbende te behalen huuropbrengsten. Hetgeen belanghebbende over de lijst met namen heeft opgemerkt is niet nader met enig bewijsstuk onderbouwd. Het beroep is dan ook in zoverre evenmin gegrond.
5.4. Uit het vorenoverwogene volgt, nu omtrent de huisvestingskosten niets is aangevoerd en de factuur van ƒ 4.255 op naam van E staat, dat de met aanslagnummer 818.61.850.F.01.8501 nageheven omzetbelasting uitsluitend ter zake van de kantinekosten te hoog is berekend. De over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998 teveel nageheven omzetbelasting bedraagt 6 % van ƒ 375 (1996) en tweemaal 6 % van ƒ 450 (1997 en 1998) ofwel in totaal ƒ 77.
Tot de stukken van het geding behoort met betrekking tot het onderhavige tijdvak onder meer een uitspraak van 6 april 2001. Voor zover het beroep mocht zijn gericht tegen deze uitspraak, is het in zoverre niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Immers het beroep is ingediend op 22 augustus 2001 en voorts is gesteld noch gebleken dat zich een situatie heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
5.5. Met betrekking tot voornoemd tijdvak behoort voorts tot de stukken een geschrift van de inspecteur van 12 juli 2001, welk geschrift handelt over de onder 5.4 genoemde naheffingsaanslag, is opgesteld en ingedeeld in de vorm van een uitspraak, aanvangt in het hoofd van het geschrift met "Betreft Motivering van uitspraak op het bezwaarschrift" en eindigt met het kopje "Beslissing op uw bezwaar", onder welk kopje het volgende is vermeld:
"Ik wijs uw bezwaar af. De officiële uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn."
Aan de voet van het geschrift volgt een mededeling over de beroepsmogelijkheid tegen de uitspraak onder toevoeging van een toelichting hoe daarbij te handelen.
Waar de wet geen officieuze uitspraak met daarnaast een officiële uitspraak kent en de inspecteur in zijn verweerschrift uitgaat van een door hem op 12 juli 2001 gedane uitspraak, houdt het Hof het ervoor dat in de aankondiging van het onderwerp van het geschrift abusievelijk wordt gesproken van "motivering" en dat het geschrift van 12 juli 2001 de bestreden uitspraak aangaande de in geding zijnde naheffingsaanslag betreft. Zulks ligt te meer voor de hand, nu de ervaring leert dat het inschakelen van het Apeldoornse computercentrum slechts vrucht afwerpt en is vereist, indien ook een berekening dan wel herrekening moet worden uitgevoerd, en dit laatste in het onderhavige geval niet aan de orde was. Gelet op het overwogene onder 5.4 moet deze uitspraak worden vernietigd. In zoverre slaagt het beroep.
5.6. Uit het overwogene onder 5.1 tot en met 5.3 volgt tevens dat het door de inspecteur voor de premie Waz 1998 vastgestelde premie-inkomen dient te worden verminderd met ƒ 450 (ƒ 8.076 - ƒ 7.626) tot ƒ 82.068.
5.7. Met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde boetes verwijst de inspecteur in zijn verweerschrift naar het onder 2.2 vermelde rapport van 22 maart 2001. Uit dit rapport blijkt dat de inspecteur uitgaat van opzet van belanghebbende met betrekking tot de aangebrachte correcties. Gemachtigde bestrijdt dat van opzet van belanghebbende sprake is, omdat hij - gemachtigde - met zorg de administratie van belanghebbende heeft uitgevoerd en goed koopmansgebruik in acht heeft genomen en voorts sprake is van marginale correcties. De inspecteur heeft de opzet van belanghebbende in het rapport per categorie van correcties gemotiveerd. De motivering van de onderscheiden categorieën luidt met het oog op het handelen van belanghebbende:
- privé uitgaven recidiverend verwerkt als zakelijke kosten;
- niet op naam van belanghebbende staande factuur bewust verwerkt als kostenpost;
- betaalde kinderalimentatie aanvankelijk niet (in 1995) en daarna (met ingang van 1996) bewust in aftrek gebracht als alimentatie ten behoeve van de ex-echtgenote;
- huurontvangsten bewust niet allemaal aangegeven.
5.8. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur met de gegeven motiveringen aannemelijk gemaakt dat belanghebbende willens en wetens te weinig inkomsten en/of omzet heeft aangegeven, althans dat belanghebbende welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting is geheven. Hetgeen gemachtigde hiertegen heeft ingebracht, kan aan dit oordeel niet afdoen, nu de zorg voor de administratie zich kennelijk niet heeft uitgestrekt tot alle inkomsten en/of uitgaven en nu goed koopmansgebruik noch de omvang van de correcties in dit verband een rol spelen. Aangezien voorts is gesteld noch gebleken dat de inspecteur met betrekking tot de kwijtschelding heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, faalt het beroep in zoverre ook met betrekking tot de opgelegde boetes. Wel heeft de inspecteur zijn bevoegdheid, naar hij ter zitting ook heeft erkend, onjuist uitgewerkt met betrekking tot de boete begrepen in de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996. Ten onrechte is daarbij uitgegaan van een boete van 131,3 %, waarvan 60,4 % is kwijtgescholden. Waar de boete niet meer dan 100 % had behoren te zijn en de inspecteur de kwijtscheldingssleutel van 60,4 % wil handhaven, is in zoverre met betrekking tot de boetes het gelijk aan belanghebbende.
5.9. Al het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de volgende verminderingen dienen plaats te vinden:
- belastbaar inkomen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
1995: ƒ 56.893 (= ƒ 57.268 - ƒ 375);
1996: ƒ 35.487 (= ƒ 35.819 - ƒ 375 + ƒ 43) en boete per saldo 39,6 % (100 - 60,4) van de nagevorderde belasting;
1997: ƒ 122.998 (= ƒ 123.491 - ƒ 450 - ƒ 43);
1998: ƒ 82.012 (= ƒ 82.408 - ƒ 450 + ƒ 54).
- heffingsgrondslag premie Waz
1998: ƒ 53.068 (= ƒ 53.518 - ƒ 450).
- naheffing omzetbelasting
1 januari 1996 - 31 december 1998: ƒ 1.611 (= ƒ 1.688 - ƒ 77) belasting en ƒ 805 (= 50 % van ƒ 1.611) boete.
6. Proceskosten
Nu de bestreden uitspraken niet in stand blijven, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van belanghebbende vastgesteld op € 966, te weten € 322 x 2 (voor proceshandelingen) x 1,5 (voor gewicht).
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond,
- vernietigt de uitspraken van de inspecteur van 12 en 31 juli 2001 betreffende de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1995 tot en met 1998,
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.893 met handhaving van de boete op per saldo 50 % van de nagevorderde belasting,
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.487 met vermindering van de boete tot per saldo 39,6 % van de nagevorderde belasting,
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 122.998 met handhaving van de boete op per saldo 50 % van de nagevorderde belasting,
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.012,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur betreffende de premie Waz 1998,
- vermindert de aanslag premie Waz 1998 tot een berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 53.068,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur van 12 juli 2001 betreffende de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998,
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer …..F.01.8501 tot een van ƒ 1.611 aan belasting en ƒ 805 aan boete,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 966 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- gelast de Staat het betaalde griffierecht van ƒ 60 (= € 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 19 november 2002 door mrs. Dutmer, voorzitter, Kostense en De Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.