ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01852
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Dutmer
  • K. Kostense
  • H. Hartman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afgewezen bezwaar tegen voorlopige aanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 december 2002 uitspraak gedaan in een beroep van de besloten vennootschap X te Z tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep was gericht tegen de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, die oorspronkelijk was vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 107.000. Na bezwaar was deze aanslag door de inspecteur gehandhaafd, ondanks eerdere beschikkingen waarbij de aanslag was verminderd tot nihil. Het Hof oordeelde dat de inspecteur ten onrechte het bezwaar van belanghebbende had afgewezen, aangezien de voorlopige aanslag al naar nihil was teruggebracht. Hierdoor ging het Hof voorbij aan de inhoudelijke grieven van belanghebbende, omdat deze niet relevant waren voor de vaststelling van de aanslag.

De procedure begon met de indiening van een beroepschrift op 11 juni 2001, dat later werd aangevuld. De inspecteur had een verweerschrift ingediend en concludeerde tot bevestiging van zijn eerdere uitspraak. Tijdens de zitting op 8 oktober 2002 zijn zowel de belanghebbende als de inspecteur gehoord. De belanghebbende had ter zitting een pleitnota overgelegd en de inspecteur had bewijsstukken ingediend.

Het geschil draaide om de vraag of belanghebbende vrijgesteld was van vennootschapsbelasting op basis van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het Hof concludeerde dat de inspecteur de eerdere beschikking niet had meegenomen in zijn beoordeling, wat leidde tot de conclusie dat de uitspraak van de inspecteur vernietigd moest worden. Het Hof handhaafde de voorlopige aanslag zoals deze bij beschikking van 15 mei 2000 was vastgesteld op nihil en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De kosten werden vastgesteld op € 5, en het Hof gelastte de Staat het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 11 juni 2001, welk beroepschrift is aangevuld bij brieven van 27 juli en 11 september 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 4 mei 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998.
1.2. De opgelegde voorlopige aanslag, gedagtekend 15 september 1999, is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 107.000. Na bezwaar is de voorlopige aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de voorlopige aanslag.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.5. De voorlopige aanslag is bij beschikking van 15 oktober 1999 verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 32.705 en bij beschikking van 15 mei 2000 verminderd tot nihil.
1.6. Bij brief van 23 september 2002 heeft belanghebbende nadere stukken als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend.
1.7. Ter zitting van 8 oktober 2002 zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende haar directeur A en namens de inspecteur B, vergezeld van C. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inspecteur heeft twee prints uit het adressenbestand van
de Belastingdienst overgelegd. Belanghebbende heeft hiervan kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten.
1.8. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de beroepen van belanghebbende betreffende de aan haar opgelegde voorlopige aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1998 en 2000. Deze beide beroepen zijn geregistreerd onderscheidenlijk onder kenmerk P01/01852 en P01/01853.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
De bestreden uitspraak van 4 mei 2001 luidt onder meer:
"Ontvankelijkheid
Dagtekening voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 1998: 15 september 1999 (…)
Samenvatting van het bezwaar
U verzoekt de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 1998 te verminderen tot nihil. (…)
Beoordeling van het bezwaar
(…)
U bent - direct of indirect - 10% aandeelhouder geweest (en nog steeds) van F B.V., waardoor X vennootschapsbelastingplichtig blijft. In casu wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde in artikel 5 onderdeel b ten 2º Vpb, zodat de in artikel 5 onderdeel b Vpb genoemde vrijstelling niet van toepassing is, en de B.V. vennootschapsbelastingplichtig blijft. (…)
Uitspraak op bezwaar
Op grond van bovenstaande wijs ik uw bezwaar tegen de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 1998 af."
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende met ingang van 1 januari 1998 is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting op grond van artikel 5, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en of haar aldus ten onrechte een voorlopige aanslag is opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
De onder 2 vermelde tekst van het dictum van de uitspraak van de inspecteur houdt naar het oordeel van het Hof in dat de voorlopige aanslag, vastgesteld naar een belastbaar bedrag van ƒ 107.000, niet wordt verminderd. Immers blijkens de vermelding onder 'Ontvankelijkheid' heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de voorlopige aanslag, zoals deze was vastgesteld op 15 september 1999, beoordeeld en heeft de inspecteur kennelijk geen acht geslagen op de beschikking van 15 oktober 1999, waarbij een vermindering naar een belastbaar bedrag van ƒ 32.705 is vastgesteld, of op
die van 15 mei 2000, waarbij de voorlopige aanslag is teruggebracht naar nihil. Gelet op die beschikkingen heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de voorlopige aanslag, zoals deze oorspronkelijk luidde, ten onrechte afgewezen. Aangezien evenwel de in geding zijnde voorlopige aanslag ook bij gegrondbevinding van de grieven van belanghebbende niet lager kan worden vastgesteld dan op nihil, zal het Hof daaraan overigens moeten voorbijgaan.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de inspecteur moet worden vernietigd en dat de voorlopige aanslag moet worden gehandhaafd, zoals deze nader bij beschikking is verminderd tot nihil.
5. Proceskosten
Nu de uitspraak van de inspecteur niet in stand blijft, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van Awb.
Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof de kosten vast op € 5 wegens reiskosten met openbaar vervoer tweede klasse Amstelveen-Amsterdam vice versa van A.
6. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
- handhaaft de voorlopige aanslag, zoals deze bij beschikking van 15 mei 2000 is vastgesteld op nihil,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 5 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- gelast de Staat het betaalde griffierecht van ƒ 450 (= € 204,20) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 3 december 2002 door mrs. Dutmer, voorzitter, Kostense en Hartman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten