4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering ervan verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Ter zittingen is daaraan, kort en zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
Ter zitting van 14 juni 2000:
door de gemachtigde:
Ik ga akkoord met gelijktijdige behandeling van de zaken 99/3062 en 99/3437.
Het door mij gestelde compromis is gesloten eind tachtiger jaren met de heer D van de Belastingdienst, toen nog te S, thans vallend onder P. De overeenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. De heer E van die dienst ging al sinds 1983 akkoord met de aftrekpost.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in een zaak waarin dezelfde kwestie speelt inmiddels het beroep op het gewekte vertrouwen gehonoreerd. Daar zegde de inspecteur in 1994 de afspraak op met ingang van 1995. Het Hof heeft in een proce-dure over het jaar 1995 de inspecteur toch aan de oude afspraak gehouden. De staats-secretaris van Financiën heeft afgezien van het instellen van beroep in cassatie.
Ik zal voldoen aan het verzoek van het Hof om de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch in dit geding in te brengen.
door de inspecteur:
Ik ga akkoord met gelijktijdige behandeling van de zaken 99/3062 en 99/3437.
Bij de brief van 6 december 1996 is het vertrouwen op verdere buitengewone-lastenaftrek weggenomen. In de jurisprudentie, ook die van de Hoge Raad, kwam naar voren dat het ging om vergoeding van uitgaven die niet als buitengewone lasten in aftrek konden komen. Bij het schrijven van de brief van 6 december 1996 wist ik nog niet dat de desbetreffende Wuv-uitkering met ingang van 1998 zou worden gede-fiscaliseerd. De opzegging betreft dus achteraf bezien slechts één belastingjaar, doch dat is voor mij geen reden om voor dat jaar coulant te zijn. Zou ik dat doen, dan vrees ik ruimere gevolgen in verband met het gelijkheidsbeginsel.
Op het onderhavige punt heeft geen landelijke, althans eenheidsoverstijgende be-leidscoördinatie plaatsgevonden, dat zou inhouden dat tot het bedrag van de NMIK-vergoeding buitengewone-lastenaftrek mogelijk zou zijn. Uit de ontwikkelingen van de laatste jaren is nu wel een centraal standpunt ontstaan, en dat is dat de aftrek niet mogelijk is.
Dat de staatssecretaris van Financiën tegen de Bossche uitspraak geen beroep in cas-satie heeft ingesteld zal wel samenhangen met het waarschijnlijk feitelijke karakter van de beslissing van het Hof.
Ter zitting van 24 januari 2001:
door de gemachtigde:
Ik heb er in andere zaken, en dat is ook hier van belang, veel werk van moeten maken om duidelijk te krijgen dat de NMIK-vergoeding niet naar rato, maar pas als laatste onderdeel van de Wuv-uitkering wordt gekort bij aanwezigheid van andere inkom-sten. Daarom bedragen de aftrekbare NMIK-uitgaven in casu ƒ 3.801.
De heer E heeft elders al beaamd dat de afspraken waarop ik mij beroep telefonisch zijn gemaakt.
door de inspecteur:
Van de dossierstukken die het Hof nu opsomt is de brief van de gemachtigde van 29 november 2000 mij niet bekend. Ik neem van de inhoud ervan nu kennis en die ken-nisneming volstaat.
Ik betwist niet het door belanghebbende gestelde bedrag. Als NMIK-uitgaven toch aftrekbaar zouden blijken te zijn, gaat het inderdaad om een bedrag van ƒ 3.801.
Overigens staat nog te bezien of de kwestie met ingang van 1998 anders ligt. De NMIK-vergoeding van het derde lid van artikel van de Wuv wordt niet gedefiscali-seerd, maar blijft belast. Zij wordt alleen ondergebracht in het eindheffingsregime van de loonbelasting.
Het is gebruikelijk dat afspraken zoals de door de gemachtigde in casu gestelde, schriftelijk worden vastgelegd.
Ter zitting van 2 november 2001:
door de gemachtigde:
Door zijn brief van 18 oktober 2001 heeft de inspecteur zonder mijn toestemming stukken uit een cassatieprocedure, via het Ministerie van Financiën, in deze procedu-re ingebracht. Ik verzoek het Hof die stukken niet tot de gedingstukken te rekenen. De privacy van de betrokken personen is hier in het spel. Zij willen niet met hun ver-haal naar buiten treden.
Ik lees in de brief van de inspecteur van 6 april 2001 dat hij het bestaan van het com-promis erkent.
Ik stem ermee in dat het Hof zonder nadere aankondiging uitspraak doet en de uit-spraak aan partijen toezendt.
door de inspecteur:
De gemachtigde heeft zelf de doos van Pandora opengetrokken door zelf stukken met betrekking tot zaken van andere belastingplichtigen bij andere inspecteurs in het ge-ding in te brengen en daarop een beroep te doen. Ik wijs bijvoorbeeld op de door de gemachtigde ingebrachte brief van het ministerie van 22 maart 2001. Gemachtigde beriep zich op die brief om te betogen dat ook in de zaak van belanghebbende moest worden toegegeven. Ik wilde slechts het Hof een compleet beeld leveren door stuk-ken te overleggen waaruit blijkt dat het in de ingetrokken cassatiezaak slechts ging om het punt dat de NMIK-vergoeding als laatste wordt gekort bij aanwezigheid van overig inkomen. Op dat punt bleek gemachtigde gelijk te hebben en slechts daarop ziet de instructie van het ministerie om in overeenkomstige zaken aanslagen ambts-halve te vernietigen.
Ik meen dat ik niet mijn geheimhoudingsplicht schend. Als ik op het verzoek van de gemachtigde zou ingaan en de overgelegde stukken zou terugtrekken, zou ik dat al-leen doen op voorwaarde dat ook de gemachtigde door hem overgelegde stukken met betrekking tot andere belastingplichtigen terugtrekt. Anders word ik in mijn proces-positie geschaad.
Vertrouwen en afspraken kunnen niet met terugwerkende kracht worden opgezegd. Dat is hier ook niet gebeurd. In de brief uit 1996 wordt vermeld dat de aftrek met ingang van 1997 niet meer zal worden verleend. Volgens mij bestaat er geen over-eenkomst. En als moet worden aangenomen dat die er wel is, dan was die contra le-gem, zoals door de hovenjurisprudentie uit die jaren, afgesloten door het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 1997, nr. 32.140, BNB 1997/391, inmiddels duidelijk was geworden.
Ik stem ermee in dat het Hof zonder nadere aankondiging uitspraak doet en de uit-spraak aan partijen toezendt.