GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep van de fiscale eenheid X N.V. c.s. te Y, belanghebbende,
een uitspraak van de belastingdienst Grote Ondernemingen te P, de inspecteur.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 19 april 2001, ingediend door mr. A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 18 juni 2001.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 maart 2001 betreffende de aan belanghebbende opgelegde boetebeschikking welke gelijktijdig is opgelegd met de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1999, met nummer 0045.54.978.F.18.9501
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van ƒ 480.438 aan enkelvoudige belasting. Tevens is een boete opgelegd van ƒ 10.000. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de boetebeschikking.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 13 februari 2002 zijn verschenen namens de inspecteur mr. B ter bijstand vergezeld van C.
Bij brief van 4 maart 2002 heeft het Hof aan belanghebbende om nadere inlichtingen verzocht. Daarop zijn door de gemachtigde bij brief van 18 maart 2002 nadere inlichtingen verstrekt, welke in kopie aan de wederpartij bij brief van de griffier van 19 maart 2002 zijn gezonden.
Ter zitting van 5 juni 2002 is verschenen namens de inspecteur mr. D.
Op 19 juni 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 1 juli 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 8 juli 2002, ter griffie ingekomen op 9 juli 2002, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht is tijdig voldaan.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende houdt zich bezig met de levering, verhuur, het herstel en het onderhoud van (hoofdzakelijk) personenauto's. Belanghebbende is aan te merken als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.
2.2. Met dagtekening 26 juli 2000 is aan belanghebbende de onderhavige boetebeschikking opgelegd. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag en boetebeschikking is gedagtekend 3 november 2000 en bij de belastingdienst per fax ingekomen op 6 november 2000. De inspecteur heeft belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
In geschil is het antwoord op de vragen of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar en of de boete terecht is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
4.2. Ter zitting van 13 februari 2002 heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, hieraan het volgende toegevoegd:
Het is onduidelijk op welk aanslagnummer het beroep van belanghebbende betrekking heeft.
4.3. Ter zitting van 5 juni 2002 heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, hieraan het volgende toegevoegd:
De aanslag en de boetebeschikking zijn gedagtekend 26 juli 2000 en niet voor die datum bekendgemaakt. Het bezwaar is op 6 november 2000 per fax binnengekomen. Er is niets aangevoerd of anderszins gebleken inzake mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalde termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift is dwingend voorgeschreven, zodat het de belastingrechter noch de inspecteur vrijstaat daarvan af te wijken.
5.2. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van de naheffingsaanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift gelet op artikel 6:9, tweede lid van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van termijn is ontvangen.
5.3. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.4. Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift. Belanghebbende heeft met name niets gesteld omtrent een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb terwijl anderszins geen feiten of omstandigheden zijn gebleken.
5.5. Het Hof is van oordeel dat nu het bezwaarschrift buiten de in artikel 6:7 van de Awb en artikel 22j van de AWR genoemde termijn bij de belastingdienst is ingekomen terwijl omtrent een verschoonbare termijnoverschrijding niets is gesteld nog gebleken, de inspecteur terecht heeft beslist dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond
Aldus is de uitspraak schriftelijk vastgesteld op 20 november 2002 ter vervanging van de mondelinge uitspraak, gedaan door mr. Vrouwenvelder, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.