arrestnummer
rolnummer 23-001807-02
datum uitspraak 13 november 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank
te Haarlem van 7 mei 2002
in de strafzaak onder parketnummer 15/030082-02
tegen
[verdachte],
geboren te [...] (Suriname) op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord te Zwaag.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 april 2002 en in hoger beroep van 30 oktober 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat zijn cliënt in de veronderstelling verkeerde dat hij 2 kilo cocaïne naar Nederland meenam, zodat opzet gericht op het invoeren van 19,5 kilo cocaïne niet bewezen verklaard kan worden. Hij heeft daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat, met name gelet op de verklaringen van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, ervan moet worden uitgegaan dat:
- verdachte naar Curaçao is gegaan om zijn ex-vrouw en kinderen op te zoeken en het geld voor het ticket leende bij [betrokkene];
- [betrokkene] hem dit geld alleen wilde lenen indien verdachte cocaïne voor [betrokkene] zou meenemen uit Curaçao;
- verdachte dit weliswaar aan [betrokkene] had toegezegd maar voornemens was het toch niet te doen;
- tijdens verdachtes verblijf op Curaçao de zus van verdachte overleed, en verdachte afreisde naar Suriname voor de begrafenis;
- 'ze' erachter kwamen dat verdachte in Suriname zat en toen verdachte hebben opgehaald en 5 dagen gegijzeld hebben gehouden op een afgelegen plek in het bos;
- de gijzelnemers verdachte onder druk hebben gezet 2 kilo cocaïne mee te nemen naar Nederland en daarbij gedreigd hebben met een pistool en de woorden "ik maak je dood";
- verdachte de koffer niet zelf heeft ingepakt, niet zelf heeft ingecheckt en verdachte geen sleutel van de koffer had;
- verdachte alleen op Schiphol de koffer van de band moest pakken.
Op grond van deze verklaringen van de verdachte is aannemelijk geworden dat verdachtes opzet - daaronder begrepen het voorwaardelijk opzet - niet gericht was op de aanwezigheid van de 19,5 kilo, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In beginsel mag er van worden uitgegaan dat degene die opzettelijk cocaïne naar Nederland invoert opzet heeft op de hoeveelheid die hij invoert.
Het is ongeloofwaardig dat een persoon vijf dagen wordt gegijzeld om hem vervolgens 2 kilo cocaïne te laten vervoeren. Door de verdediging is op geen enkele wijze getracht de lezing van de verdachte te staven met niet reeds in het dossier aanwezige gegevens. Het hof acht deze lezing niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat
hij op 11 januari 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 19.540,3 gram cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht, nu verdachte in Suriname is gegijzeld en werd bedreigd met de dood.
Het hof verwerpt dit verweer. Zoals hierboven reeds is aangegeven acht het hof het verhaal van de verdachte over de gijzeling en de bedreiging ongeloofwaardig. Tevens zijn de aan dit verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk gemaakt door de verdediging en ook niet uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden.
Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard en verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 52 maanden en bepaald dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van het vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Namens verdachte is hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van 19,5 kilogram cocaïne. Harddrugs, zoals cocaïne, vormen een ernstig gevaar voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit, waaronder door verslaafden gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 16 september 2002 is verdachte reeds eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten. Bovendien heeft verdachte het bewezenverklaarde feit gepleegd in een periode dat een proeftijd gold.
Het voorgaande overwegende acht het hof de straf zoals in eerste aanleg is opgelegd passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd 52 (TWEEËNVIJFTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Swart, Faber en Fransen van de Putte, in tegenwoordigheid van mr. Rupert als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 november 2002.
Mr. Fransen van de Putte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.