ECLI:NL:GHAMS:2002:AF3972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001721-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fasseur
  • Den Ottolander
  • Van der Lugt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan moord en wapenbezit met betrekking tot liquidatie van slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij de moord op een zeventienjarige jongen. De verdachte heeft op 5 mei 1999 in Oostzaan opzettelijk gelegenheid verschaft aan zijn mededader om het slachtoffer van het leven te beroven. De mededader heeft het slachtoffer met een vuurwapen doodgeschoten, terwijl de verdachte naast hem in de auto zat. De verdachte heeft niet ingegrepen, ondanks dat hij op de hoogte was van de dreigende situatie. Daarnaast heeft de verdachte op 11 mei 1999 een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden gehad. Het hof oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de moord en dat zijn betrokkenheid ernstiger was dan de eerder opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk, maar het hof heeft de straf verhoogd naar vijf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat deze niet ontvankelijk was in haar vordering tot schadevergoeding voor materiële schade. Het hof heeft de inbeslaggenomen wapens onttrokken aan het verkeer, gezien het risico dat deze met zich meebrachten voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001721-02
datum uitspraak 30 oktober 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de meervoudige strafkamer van de
rechtbank te Haarlem van 26 april 2002 in de
strafzaak onder parketnummer 15/030458-99 tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te[adres]
thans verblijvende in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 april 2002 en in hoger beroep van 16 oktober 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat
t.a.v. feit 1 subsidiair
[mededader] op 5 mei 1999 te Oostzaan opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon, te weten [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft die [mededader] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] afgeschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden, tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar die [mededader] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door nadat en/of terwijl die [slachtoffer] door die [mededader] een vuurwapen werd getoond en door die [mededader] tegen die [slachtoffer] was gezegd dat hij zou worden doodgemaakt en door verdachte dat hij, verdachte, er was om de "ass" van die [slachtoffer] te redden, plaats te nemen en te blijven zitten achter in die auto naast [slachtoffer], terwijl die auto door die [mededader] werd bestuurd.
t.a.v. feit 2
hij op 11 mei 1999 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk IM-METAL (type HS 9 mm) en munitie van categorie III, te weten meer patronen (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen en munitie van categorie III, strafbaar gesteld bij art. 55, tweede lid, onder a van de Wet wapens en munitie.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof acht de verdachte schuldig aan medeplichtigheid aan een door zijn vriend [mededader] gepleegde moord. Toen verdachte door [mededader] in de nacht van 4 op 5 mei 1999 werd gebeld en in geëmotioneerde doch niet mis te verstane bewoordingen van deze te horen kreeg dat hij, [mededader], een man, [slachtoffer], in het bed van zijn vroegere vriendin had aangetroffen en dat hij, [mededader], voornemens was die [slachtoffer] om te brengen, waarbij hij kennelijk op enigerlei vorm van medewerking door verdachte rekende ('we' maken hem kapot), heeft verdachte zich conform het verzoek van [mededader] spoorslags per taxi van Amsterdam naar Utrecht begeven. In de woning waar [mededader] en [slachtoffer] verbleven, heeft verdachte kunnen vaststellen, dat [mededader] zich uitermate bedreigend tegenover [slachtoffer] opstelde door met een revolver te zwaaien en laatstgenoemde doodsbedreigingen toe te voegen. Verdachte die, naar het hof ter terechtzitting in hoger beroep gebleken is, als de gelijke van [mededader] kon gelden en naar eigen verklaring niet bang voor hem was, heeft naar zijn zeggen [mededader] willen beïnvloeden om van zijn voornemen af te zien. Hij is daarbij echter [slachtoffer] in geen enkel opzicht daadwerkelijk van dienst geweest. Weliswaar heeft hij [mededader] (vruchteloos) aangespoord 'geen gekke dingen' te doen, maar zijn mededeling -buiten aanwezigheid van [mededader]- tegenover [slachtoffer] dat hij er was om diens `ass' te redden kon bij deze laatste gemakkelijk een valse gerustheid teweeg brengen en de indruk doen postvatten dat op zijn, verdachte's, bescherming te rekenen viel. Nu [slachtoffer] naar verdachte kon beseffen volstrekt weerloos was tegenover de gewapende [mededader] rustte op verdachte zeker na de door hem jegens [slachtoffer] gedane uitlatingen des te meer de plicht deze te beschermen tegen het gewelddadige optreden van zijn vriend [mededader].
Het onverminderd dreigende gedrag van [mededader] jegens [slachtoffer] heeft verdachte er vervolgens niet van weerhouden tezamen met die [slachtoffer] in [mededader]'s auto te stappen, waarbij hij op [mededader]'s verzoek plaats nam op de achterbank naast [slachtoffer]. Dit stelde [mededader] in staat onbelemmerd naar `[locatie]' te Oostzaan te rijden. Tijdens deze langdurige nachtelijke autorit heeft verdachte geen enkele poging ondernomen [mededader] nog op andere gedachten te brengen, daarmede welbewust de aanmerkelijke kans aanvaardend, dat aan het einde van deze autorit de door [mededader] in de woning reeds bij herhaling aangekondigde liquidatie van [slachtoffer] zou volgen. Evenmin heeft hij de aandacht van [mededader] afgeleid of andere middelen beproefd om [slachtoffer] een kans te geven te ontsnappen. Anderzijds moet verdachte's stilzwijgende aanwezigheid laatstgenoemde gesterkt hebben in het besef dat hij als eenling tegenover een overmacht kansloos was. Bij `[locatie]' aangekomen, is [slachtoffer] op sommatie van [mededader] uit de auto gestapt en voor hem uitlopend naar de plek gebracht waar hij even later door [mededader] werd geliquideerd. Ook in deze fase heeft verdachte zich wederom van enig daadwerkelijk ingrijpen onthouden en is hij achter [mededader] aangelopen naar de executieplaats.
De indruk die de gewelddadige dood van [slachtoffer] op verdachte maakte is ook niet van dien aard geweest dat hij in dit schokkende feit aanleiding zag om [mededader] hulp en steun te weigeren bij zijn pogingen zich aan de nasporing en vervolging door politie en justitie te onttrekken. Integendeel, hij heeft [mededader] na het gebeurde in zijn woning onderdak verleend en hem vervolgens nog geen twee etmalen na de liquidatie met een door een kennis van verdachte bestuurde huurauto naar Brindisi in Italië gebracht, van waar hij verder kon reizen naar Griekenland en Turkije.
In het licht van het hier geschetste feitencomplex kan worden vastgesteld dat verdachte in belangrijke mate hulp heeft verschaft en gelegenheid heeft gegeven tot het in koelen bloede liquideren van een slechts zeventienjarige jongen voor een vermoede misdraging, te weten de mogelijke seksuele omgang van het slachtoffer met een ex-vriendin van [mededader], die onder geen enkele omstandigheid een dergelijke reactie kon rechtvaardigen of begrijpelijk maken.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de straf die door de rechtbank is opgelegd geen recht doet aan de betrokkenheid van verdachte bij de moord op [slachtoffer] en dat verdachte derhalve tot een hogere straf dient te worden veroordeeld.
De liquidatie van [slachtoffer] heeft voor zijn nabestaanden onherstelbaar verdriet en leed teweeggebracht. Het handelen van verdachte en [mededader] is een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt grote onrust in de samenleving.
Voorts heeft verdachte in zijn woning een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 12 augustus 2002 is verdachte reeds meermalen veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder tal van geweldsdelicten.
Het hof heeft kennis genomen van een voorlichtingsrapport betreffende verdachte, opgemaakt op 14 oktober 2002 door mevrouw M. Vollebregt, reclasseringswerkster bij het ressort Amsterdam.
Op grond van het bovenstaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: pistool, merk IM-METAL (type HS 9 mm) en munitie, te weten zeven patronen (kaliber 9 mm), dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen feit 2 is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 48, 49, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], de vader van het slachtoffer, wonende te [adres benadeelde], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en in eerste aanleg een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 5.000,-- terzake van immateriële schade ingediend, welke vordering in hoger beroep is vermeerderd met een bedrag van € 4.000,-- ter zake van geleden schade in verband met begrafeniskosten en een vliegticket ten behoeve van de begrafenis.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij terzake van de immateriële schade ad € 5.000,-- dient te worden afgewezen, nu ingevolge het bepaalde in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek nabestaanden van een slachtoffer zich slechts als benadeelde partij kunnen voegen en recht hebben op schadevergoeding terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering, dan wel terzake van derving van levensonderhoud of uitvaartkosten.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering ter zake van de begrafeniskosten en een vliegticket ad € 4.000,-- niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu ingevolge artikel 421 Wetboek van Strafvordering een benadeelde partij zich slechts binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen, zodat dat er geen nieuwe schadeposten kunnen worden opgevoerd. De benadeelde partij kan zich met betrekking tot deze vordering slechts tot de burgerlijke rechter wenden.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (VIJF) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: pistool, merk IM-METAL (type HS 9mm) en munitie, te weten zeven patronen (kaliber 9 mm).
Wijst de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering ter zake van materiele schade.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Fasseur, Den Ottolander en Van der Lugt, in tegenwoordigheid van mr. Plas als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2002.
Mrs. Den Ottolander en Van der Lugt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.