ECLI:NL:GHAMS:2002:AF3974

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-004279-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. den Ottolander
  • J. Haentjens
  • M. Fasseur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokken van moord met voorbedachten rade in Beverwijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 oktober 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was veroordeeld voor het uitlokken van moord. De verdachte had opzettelijk en met voorbedachten rade [dader] aangezet tot de moord op [slachtoffer] op 12 mei 2001 in Beverwijk. Het hof oordeelde dat de verdachte, door [dader] te vertellen dat [slachtoffer] plannen had om hen te liquideren, de gedachte bij [dader] had doen postvatten om [slachtoffer] om het leven te brengen. De verdachte had [dader] vervolgens naar zijn woning gebracht om een mes op te halen en hem daarna naar het station te Beverwijk gebracht, waar [dader] met de fiets naar de woning van [slachtoffer] ging om de moord te plegen. Het hof oordeelde dat de verdachte een initiërende en manipulerende rol had gespeeld in deze zaak, waarbij hij gebruik had gemaakt van de kwetsbare persoonlijkheid van [dader]. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf, maar het hof bepaalde de straf op 10 jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het bewezenverklaarde feit. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar verklaarde het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-004279-01
datum uitspraak 7 oktober 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de meervoudige strafkamer van de
arrondissementsrechtbank te Haarlem van 12 december 2001
in de strafzaak onder parketnummer 15/035328-01
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres]
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 november 2001 en in hoger beroep van 3 juni en 23 september 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie en op de terechtzitting in hoger beroep op 23 september 2002 op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
[dader] op 12 mei 2001 te Beverwijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [dader] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] een groot aantal keren met een mes in de hals en in het hoofd en elders in het lichaam gestoken en met een mes de keel van die [slachtoffer] gedeeltelijk doorgesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk vorenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2001 tot en met 12 mei 2001, te Beverwijk en/of te Heemskerk en/of te IJmuiden en/of elders in het ressort Amsterdam door het verschaffen van gelegenheid, middelen en inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, immers met dat opzet
* heeft hij, verdachte, bij die [dader], kort gezegd, de gedachte doen postvatten dat voornoemde [slachtoffer] hem, [dader], om het leven wilde laten brengen
en
* heeft hij, verdachte, op of omstreeks 12 mei 2001 die [dader] met zijn, verdachtes, personenauto naar het huis van die [dader] te IJmuiden gebracht, waar die [dader] een mes ophaalde en heeft hij, verdachte, vervolgens die [dader] naar het NS-station te Beverwijk gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
uitlokken van moord.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft [dader], die met hem bevriend was, opzettelijk uitgelokt tot moord op [slachtoffer]. [dader] heeft het slachtoffer, die een bekende van beiden was, in diens woning na een vooropgezet plan zeer vele messteken toegebracht, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. [dader] is hiertoe overgegaan nadat verdachte hem onder meer had verteld dat [slachtoffer] met plannen rondliep om hen te (laten) liquideren. Nadat ten gevolge hiervan bij [dader] het voornemen om [slachtoffer] om het leven te brengen is ontstaan, heeft verdachte die [dader] met zijn auto naar diens woning gebracht om daar een mes op te halen waarmee [slachtoffer] later om het leven is gebracht. Nadat [dader] het mes uit zijn woning heeft gehaald heeft verdachte hem naar het station te Beverwijk gebracht, waar diens fiets stond. [dader] is vervolgens met zijn fiets naar de woning van [slachtoffer] gegaan met het doel om hem om het leven te brengen.
Verdachte heeft bij dit alles een initiërende en manipulerende rol gespeeld, waarbij hij heeft ingespeeld op de sterk afhankelijke en paranoïde trekken vertonende persoonlijkheid van [dader]. Verdachte heeft aldus op ontoelaatbare wijze gebruik gemaakt van zijn overwicht op [dader] en heeft deze dan ook uitgelokt tot de moord op [slachtoffer].
Op gruwelijke wijze heeft [dader] het slachtoffer van het leven beroofd, hetgeen onherstelbaar leed en verdriet bij de nabestaanden heeft teweeggebracht. Verdachte is hier in grote mate verantwoordelijk voor. Het handelen van verdachte en van [dader] is een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde en heeft gevoelens van afschuw, onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht. Een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur is dan ook geboden.
Hoewel verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 7 juni 2001 niet eerder veroordeeld is voor strafbare feiten, acht het hof gelet op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], wonende te [adres benadeelde], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 4.230,99 ingediend.
De verdachte heeft de gehoudenheid tot betaling -indien hij zou worden veroordeeld- van de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door haar tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag.
Het hof zal verdachte hoofdelijk met [dader] tot betaling van het toe te wijzen bedrag veroordelen.
Tevens acht het hof termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47 en 289 Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van 10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met [dader], des dat bij betaling door de één de ander daarvan zal zijn bevrijd, om aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres benadeelde], € 4.230,39 (vierduizend tweehonderddertig euro en negenendertig eurocent) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] te betalen een som geld ten bedrage van € 2.115,20 (tweeduizend honderdvijftien euro en twintig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat;
bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Den Ottolander, Haentjens en Fasseur, in tegenwoordigheid van mr. Plas als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2002.
Mr. Haentjens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.