ECLI:NL:GHAMS:2002:AF3978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001086-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Schreuder
  • J. Bockwinkel
  • M. van Breukelen-Van Aarnhem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk brandstichten en mensenhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2001. De verdachte, geboren in Jordanië en thans gedetineerd, werd beschuldigd van opzettelijk brandstichten en mensenhandel. De feiten vonden plaats tussen 5 juni 1998 en 5 juni 2000 in Amsterdam, waar de verdachte een slachtoffer door geweld en bedreiging tot prostitutie heeft gedwongen. De verdachte heeft onder andere brandbare vloeistoffen in de werkkamer van het slachtoffer gesprenkeld en gedreigd met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De verdachte ontkende de brand te hebben gesticht, maar het hof achtte de verklaringen van de verdachte onwaarschijnlijk en onaannemelijk, mede op basis van technische bevindingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en zes maanden, met een schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard waren voor behandeling in het strafgeding. De uitspraak is gedaan door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zwaar hebben gewogen in de strafmaat.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001086-01
datum uitspraak 1 oktober 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 28 maart 2001 in de strafzaak onder parketnummer 13-125060-00 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Jordanie) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting "Almere Binnen" te Almere.
Beperkt appèl
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de mededeling van de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 maart 2001 en in hoger beroep van 17 september 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Bij haar pleidooi tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte het verzoek om [slachtoffer] als getuige te horen herhaald. Dit verzoek wordt door het hof afgewezen op dezelfde gronden als vermeld in het proces-verbaal terechtzitting van 17 september 2002.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -voorzover in hoger beroep aan de orde- tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder 1 en 3, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij:
-Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde-
op 5 juni 2000 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een pand ([straat] nr. 15), immers heeft verdachte toen aldaar in voornoemd pand opzettelijk één of meer brandbare vloeistoffen verspreid en/of gesprenkeld en/of gegooid en vervolgens voornoemde brandbare vloeistoffen en/of goederen aldaar aangestoken en/of in brand gestoken, ten gevolgde waarvan voornoemd pand ([straat] nr. 15) en [straat] 15, eerste, tweede en derde etage zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omliggende panden en levensgevaar voor de personen (onder meer [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]) welke in voornoemde panden en de omliggende panden en in de nabijheid hiervan aanwezig waren, te duchten was;
-Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde-
in of omstreeks de periode van 5 juni 1998 tot en met 5 juni 2000 te Amsterdam een ander, te weten [slachtoffer], door geweld of één of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden, tot prostitutie heeft gebracht, bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hieruit dat verdachte
- meermalen een brandbare vloeistof heeft gesprenkeld in de werkkamer van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] heeft medegedeeld dat hij dit in brand zou steken indien die [slachtoffer] niet voor hem, verdachte, in de prostitutie zou gaan werken en
- die [slachtoffer] van en naar de werkplek heeft gebracht en gehaald en
- die [slachtoffer] heeft voorzien van valse identiteitspapieren en
- die [slachtoffer] op de werkplek in de gaten heeft gehouden en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen zich aan de prostitutie over te geven door die [slachtoffer] mede te delen dat hij, verdachte, anders foto's van die [slachtoffer] en haar werkplek en van haar nichtje genaamd [nichtje slachtoffer] zou toezenden naar de familie van die [slachtoffer] en die [nichtje slachtoffer] en
- die [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood en met een mes in de vingers van die [slachtoffer] heeft gestoken en daarbij heeft gezegd tegen die [slachtoffer] dat hij, verdachte, die [slachtoffer] zou opensnijden indien zij niet voor hem, verdachte, in de prostitutie zou gaan werken en blijven werken en
- die [slachtoffer] meermalen heeft mishandeld en
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij de zoon van het zusje van [slachtoffer] zou ontvoeren en de zus van die [slachtoffer] zou vermoorden en in een kist naar Marokko zou sturen indien zij, die [slachtoffer], niet voor hem, verdachte, in de prositutie zou werken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte weliswaar niet ontkent op 5 juni 2000 op het moment van de brand in het pand aan de [straat] nr. 15 te zijn geweest, maar wel ontkent dat hij de brand heeft gesticht. De verdachte zag toen hij de kamer waar de brand is ontstaan binnenkwam, dat een klein vuurtje smeulde in de asbak die op tafel stond. De verdachte heeft vervolgens geprobeerd het vuurtje te doven met een tafelkleed. Het vuur verhevigde echter, waardoor de brand is ontstaan. Deze lezing van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] afgelegd op 5 juni 2000 (pagina 54 van het doorgenummerd proces-verbaal), aldus de raadsvrouw.
Het hof gaat voorbij aan deze lezing van de verdachte over het gebeurde.
Nog daargelaten dat de verdachte geheel verschillende uitspraken heeft gedaan over de wijze waarop hij zou hebben getracht de in de asbak smeulende (de verdachte zegt alleen rook te hebben gezien, maar geen vlammen) tissues te doven, is deze lezing alleen al op grond van de technische bevindingen en de verklaring van de ter terechtzitting van het hof gehoorde deskundige Peschier hoogst onwaarschijnlijk en onaannemelijk. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof genoegzaam bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht.
De strafbaarheid van het de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Mensenhandel.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 maart 2001 in eerste aanleg aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden opgelegd.
Op 2 april 2001 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte veroordeeld zal worden tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] respectievelijk de bedragen van ƒ 25.000,-, ƒ 10.000,- en ƒ 6.446,37 worden toegekend, alsmede dat schadevergoedingsmaatregelen aan de verdachte worden opgelegd met betrekking tot voornoemde bedragen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stichten van een brand in een pand, gelegen aan de [straat] in de binnenstad van Amsterdam. In het pand was naast een bordeel ook een drietal woonruimten gelegen. Door de zeer snel uitslaande brand, veroorzaakt door het gebruik van brandversnellende middelen door de verdachte, is een zeer gevaarlijke situatie ontstaan voor de bewoners en de omwonenden van het pand. De explosie die door de verdachte is veroorzaakt heeft de bewoners echter tijdig wakker gemaakt. Mede hierdoor is niemand gewond geraakt. Aan het pand en aan de inboedel is wel aanzienlijke schade aangericht. De bewoners en de eigenaar van het pand hebben materiële schade geleden. Voorts hebben de bewoners de brand als zeer bedreigend en beangstigend ervaren en te verwachten valt dat zij hiervan nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen zullen ondervinden. Verdachte heeft door aldus te handelen een levensbedreigende situatie gecreëerd voor personen.
Voorts heeft verdachte zijn toenmalige vriendin onder dwang laten werken in de prostitutie in Amsterdam. Door misbruik te maken van haar sociale situatie, door haar voortdurend onder druk te zetten door middel van (de dreiging met) fysiek geweld en emotionele chantage en door haar te voorzien van een vals identiteitsbewijs heeft de verdachte een situatie gecreëerd die het slachtoffer er toe bracht als prostituee te (blijven) werken. Hierbij heeft de verdachte zijn eigen belang, in het bijzonder dat van zijn eigen geldelijk gewin, voorop gesteld en het slachtoffer op verregaande wijze uitgebuit en geterroriseerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur passend en geboden.
Uit het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 26 juli 2002 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in Nederland in aanraking is geweest.
De vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, [benadeelde partij 3], heeft zich, conform de in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen, als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade ingediend tot een bedrag van ƒ 201.630,73, welke vordering in eerste aanleg is toegewezen tot een bedrag van ƒ 10.000,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De verdachte ontkent de aan de vordering ten grondslag liggende gedraging en de raadsvrouw heeft de omvang van de gevorderde schade betwist.
Het hof zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van geleden schade terzake van het bewezenverklaarde feit, nu deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Voorts heeft de benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, [benadeelde partij 1], zich, conform de in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen, als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade ingediend tot een bedrag van ƒ 59.066,24, welke vordering in eerste aanleg is toegewezen tot een bedrag van ƒ 10.000,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De verdachte ontkent de aan de vordering ten grondslag liggende gedraging en de raadsvrouw heeft de omvang van de gevorderde schade betwist.
Het hof zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van geleden schade terzake van het bewezenverklaarde feit, nu deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, [benadeelde partij 4], heeft zich ook, conform de in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen, als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade ingediend tot een bedrag van ƒ 7.946,37, welke vordering in eerste aanleg is toegewezen tot een bedrag van ƒ 3.946,37.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De verdachte ontkent de aan de vordering ten grondslag liggende gedraging en de raadsvrouw heeft de omvang van de geleden materiële schade betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van ƒ 2.500,- of wel € 1134,45, zijnde immateriële schadevergoeding, worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door hem tengevolge van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is geleden en wel tot dat bedrag.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu deze vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De inbeslaggenomen goederen
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de navolgende goederen:
- 1 telefoonkaart (NL);
- 1 telefoonkaart (Frans);
- 1 fotocopie van een asielaanvraag België op naam van [aanvrager];
- 1 certificaat verstrekt door de consul van Jordanië;
- 1 fotokopie van een Jordanees paspoort op naam van [houder];
- 1 brief van advocaat Mohamed Ellouze te Luik;
- 4 brieven met Arabisch schrift;
- 1 handgeschreven brief in de Duitse taal;
- 5 facturen van hotel [hotel] te Brussel;
- 7 notities met Arabisch schrift.
Het hof zal voorts de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van:
- 1 creditcard (kleur: groen, afgegeven door de firma [firma]) op naam van [rechthebbende 1];
- 1 pinpas (ABN, rekeningnr. [...]) op naam van [bedrijf] Import en Export;
- 1 creditcard (Esso benzinestation Roermond) op naam van [bedrijf];
- 1 creditcard (Travel TC Card voor Europa) op naam van [bedrijf] Roermond;
- 1 creditcard (tankpas) op naam van [bedrijf] Roermond.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 157 en 250 ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) en doet opnieuw recht;
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan;
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert;
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN (7) JAREN en ZES (6) MAANDEN;
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
En voorts:
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4], wonende te [adres] , bankrekeningnummer 566212471, € 1.134,45 (elfhonderd vierendertig euro en vijfenveertig eurocent) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.134,45 (elfhonderd vierendertig euro en vijfenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen;
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat;
Bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de betaling aan de benadeelde partij.
En voorts:
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in hun vordering.
En voorts:
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 1.00 STK Telefoonkaart NL;
- 1.00 STK Telefoonkaart Frans;
- 1.00 STK Briefpost NL: fotocopie van een asielaanvraag België op naam van [aanvrager];
- 1.00 STK Briefpost NL: Certificaat verstrekt door de consul van Jordanië;
- 1.00 STK Briefpost: fotokopie van een Jordanees paspoort op naam van [houder];
- 1.00 STK Briefpost: brief van advocaat Mohamed Ellouze te Luik;
- 4.00 STK Briefpost: Brieven met Arabisch schrift;
- 1.00 STK Briefpost: Handgeschreven brief in de Duitse taal;
- 5.00 STK Bon: 5 maal factuur van Hotel [hotel] te Brussel;
- 7.00 STK Briefpost: 7 notities met Arabisch schrift;
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1.00 STK Creditcard KL: groen: [nummer], creditcard op naam van [rechthebbende 1], afgegeven door de firma [firma];
- 1.00 STK Pas: ABN pinpas rknr. [....], op naam van I. [bedrijf] Import en Export;
- 1.00 STK Creditcard: ESSO [nummer], Esso benzinestation Roermond op naam van [bedrijf];
- 1.00 STK Creditcard: TCN [nummer], Travel TC Card voor Europa op naam van [bedrijf] Roermond;
- 1.00 STK Creditcard: [nummer], Tankpas op naam van [bedrijf] Roermond.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Schreuder, Bockwinkel en Van Breukelen-Van Aarnhem, in tegenwoordigheid van mr. Liefaard als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2002.
Mr. Van Breukelen-Van Aarnhem is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.