ECLI:NL:GHAMS:2002:AF3990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001921-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Winter
  • A. Boersma
  • J. Wiewel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen tijdens familieruzie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 december 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in Armenië en thans gedetineerd, was beschuldigd van poging tot doodslag. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte op 19 januari 2002 in Beverwijk met opzet kogels in de richting van zijn schoonvader had afgevuurd, maar dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar het subsidiair tenlastegelegde feit werd bewezen verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had zijn schoonvader, naar aanleiding van een familieruzie, van het leven willen beroven. Het hof nam daarbij in overweging dat de verdachte met een vuurwapen meerdere keren had geschoten, wat niet alleen zijn schoonvader, maar ook omstanders in gevaar bracht. De inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een samoeraizwaard en een huls, werden onttrokken aan het verkeer. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001921-02
datum uitspraak 3 december 2002
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem in de strafzaak onder parketnummer 15/035038-02 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Armenië) op [...] 1969,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in huis van bewaring De Koepel te Haarlem.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 mei 2002 en in hoger beroep van 19 november 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie als bijlage in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is tenlastegelegd, met dien verstande dat
hij op 19 januari 2002 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert het volgende misdrijf op:
poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen. De verdachte heeft hoger beroep doen instellen tegen dit vonnis. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft naar aanleiding van een familieruzie getracht zijn schoonvader van het leven te beroven door vanaf de openbare weg meermalen met een pistool kogels in diens richting af te vuren. Zijn schoonvader stond op dat moment op het balkon van zijn woning op de derde verdieping van een flatgebouw. Een aantal van de dertien door verdachte afgevuurde kogels is ingeslagen in de woning van de onderburen. De verdachte heeft aldus ook derden blootgesteld aan levensgevaar. Schietincidenten als het onderhavige brengen heftige gevoelens van onveiligheid in de samenleving te weeg, te meer als, zoals in het onderhavige geval, buurtbewoners daarvan getuigen zijn. Een langdurige gevangenisstraf acht het hof daarom gerechtvaardigd.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 24 september 2002, alsmede op het door J.H. Kooij, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland, unit Haarlem en omgeving, opgemaakte rapport van 24 oktober 2002 en de door genoemde rapporteur ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting op dit rapport.
De raadsman heeft het hof verzocht aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, mede omdat hij van oordeel is dat het in het belang van de verdachte is dat voortzetting van het in het kader van deze strafzaak opgebouwde reclasseringscontact wordt bevorderd door middel van een daartoe strekkende verplichting krachtens bijzondere voorwaarde. Het hof is weliswaar overtuigd van het belang van voortzetting van dit contact, doch is van oordeel dat in dit geval, gezien de ernst van het feit en de persoon van de verdachte, niet kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf met een duur van drie jaar of minder. Artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht laat de strafrechter onder die omstandigheid geen ruimte te bepalen dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf onder voorwaarden niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen, een blauw samoeraizwaard en een goudkleurige huls, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Zij zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het bewezen geachte feit en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten of de voorbereiding daarvan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een blauw samoeraizwaard en een goudkleurige huls.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Winter, Boersma en Wiewel, in tegenwoordigheid van Van Gorp als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 december 2002.