arrestnummer
rolnummer 23-002201-02
datum uitspraak 11 december 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de meervoudige strafkamer van de
arrondissementsrechtbank te Utrecht van 6 juni 2002
in de strafzaak onder parketnummers 16/028061-01 en
16/130039-01 tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] op Curaçao
wonende te [adres]
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zutphen, Huis
van Bewaring Ooyerhoekseweg, te Zutphen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2002 en in hoger beroep van 27 november en 29 november 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terechtzittingen in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie op 31 januari 2002 en 23 mei 2002 gewijzigd. Van de dagvaardingen en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet geheel verenigt.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 van parketnummer 16/028061-01 en onder parketnummer 16/130039-01 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij
ten aanzien van het onder 1 (16/028061-01) tenlastegelegde
op 31 juli 2001 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen kogels, van korte afstand en gericht, afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door meerdere van die kogels in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het onder 2 (16/028061-01)tenlastegelegde
op 26 oktober 2001 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Colt, model 1911 A1, kaliber .45) en munitie van categorie III, te weten 7 volmantelpatronen kaliber .45 voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder parketnummer 16/130039-01 tenlastegelegde
op 9 januari 2001 te Nieuwegein met anderen, op de openbare weg, [straat], -onverholen en waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen- openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig met kracht meermalen
- slaan en stompen in het gezicht en tegen het hoofd en
- schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer]
waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het onder 1 (16/028061-01) bewezenverklaarde levert op:
Het onder 2 (16/028061-01) bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
Het onder parketnummer 16/130039-01 bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Bespreking van gevoerde verweren ten aanzien van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 16/130039-01 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld in noodweer en in noodweerexces. De raadsman heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat vast staat dat [slachtoffer], het latere slachtoffer van -mede- verdachtes gedragingen, een zeer goede vriend van verdachte, [vriend], met een vuurwapen heeft bedreigd. [slachtoffer] is daarvoor ook door de rechter veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. Verdachte wilde op 9 januari 2001 [slachtoffer] diens vuurwapen afhandig maken. Daartoe was het door hem en anderen op [slachtoffer] uitgeoefende geweld geboden en noodzakelijk. Nadat dit was gelukt, was er bij verdachte een zodanige heftige gemoedsbeweging die door het gebeurde was veroorzaakt, dat deze de overschrijding van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar maakte.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Vaststaat dat [slachtoffer], het latere slachtoffer, [vriend] in het bijzijn van onder anderen verdachte met een vuurwapen heeft bedreigd door op deze [vriend] gericht te schieten. Op zichzelf kan dan ook worden gesproken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [vriend]. Daartegen is -in beginsel- gepast geweld gerechtvaardigd. In casu was echter het door verdachte (en zijn mededaders) toegepaste geweld buiten proporties. Zelfs toen het slachtoffer, [slachtoffer], het vuurwapen afhandig was gemaakt en dit was weggebracht en hij op de grond lag, heeft verdachte (en hebben zijn mededaders) zich niet onbetuigd gelaten. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep op noodweer niet aannemelijk is geworden.
Bij deze stand van zaken leidt dit in beginsel tot het verwerpen van het beroep op noodweerexces. De mogelijkheid blijft echter nog open dat na de situatie waarin verdachte geweld uitoefende en het gevaar voor eens anders lijf was geweken, deze gebeurtenissen bij verdachte nog zo'n gemoedsbeweging zouden hebben teweeggebracht dat verdachte handelde in (extensief) noodweerexces. Dit verweer moet, bij gebreke van feitelijke onderbouwing, worden verworpen, omdat geenszins aannemelijk is geworden dat sprake was van zulk een heftige gemoedsbeweging.
De strafbaarheid van de feiten
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar.
Namens verdachte is tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van moord te veroordelen tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het onder 16/130039-01 bewezenverklaarde is begaan, zal het hof ten aanzien van dit feit artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag in een openbare gelegenheid. Toen verdachte in de middag van 31 juli 2001 in de [straat] te Utrecht als passagier in een auto reed zag hij [slachtoffer] voor coffeeshop [coffeeshop] staan. Hij gaf de bestuurder van de auto hierop opdracht de auto te parkeren, omdat hij op die [slachtoffer] af wilde gaan. Hij had met hem nog een appeltje te schillen. Verdachte is vervolgens uitgestapt en naar de coffeeshop [coffeeshop] gelopen, welke gelegenheid die [slachtoffer] inmiddels binnen was gegaan. Verdachte liep naar binnen, laadde zijn pistool, dat hij bij zich had, tweemaal door en schoot vrijwel onmiddellijk een aantal malen op die [slachtoffer], die schuin met zijn rug naar verdachte toe zat, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Verdachte heeft zeer gewelddadig gehandeld door met scherpe munitie meermalen te schieten op een ongewapend persoon -zoals nadien is vastgesteld-, waarbij de kans dat ook anderen dan het slachtoffer getroffen zouden worden aanzienlijk is geweest. Door de handelwijze van verdachte is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Verdachte is voorts na het gebeuren er niet voor teruggedeinsd om zich wederom een vuurwapen van een zwaar kaliber met zeven bijpassende volmantelpatronen aan te schaffen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/130039-01 bewezenverklaarde feit rekent het hof de verdachte aan dat hij in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd door met anderen op het slachtoffer [slachtoffer] in te slaan, te stompen en te schoppen, zelfs toen die [slachtoffer] op de grond lag. Ook de komst van de politie heeft verdachte er niet van weerhouden om door te gaan met deze grove gewelduitoefening totdat hem zulks fysiek onmogelijk werd gemaakt.
Blijkens een verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 14 oktober 2002 is verdachte reeds meermalen veroordeeld voor strafbare feiten, waar onder voor gewelddelicten.
Anderzijds houdt het hof rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en een hem betreffend voorlichtingsrapport, opgemaakt op 23 januari 2002 door mevrouw M. Bouchoms, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, ressort Amsterdam, alsmede met een hem betreffend rapport pro justitia, opgemaakt op 11 mei 2002 door prof. dr. J.J. Baneke, klinisch & forensisch psycholoog.
Laatstgenoemd rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De heer [verdachte] is een 19-jarige jongeman die wat vaag en ongrijpbaar blijft. Al met al komt betrokkene in dit onderzoek vooral naar voren als een identiteitszwakke en angstige achterdochtige jongeman, met een weinig ontwikkelde, nog erg kinderlijke persoonlijkheidsstructuur. Het geweten, psychosociale controlemechanismen en moreel besef zijn zeer beperkt ontwikkeld. Bij betrokkene is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstructuur en van een zeer zwakke onderliggende structuur. Deze persoonlijkheidstoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Door de zwakke structuur is betrokkene amper in staat om zijn impulsen bij toenemende stress onder controle te houden.
Op grond van het voorgaande ziet ondergetekende geen duidelijke indicaties dat sprake is geweest van een verminderde toerekeningsvatbaarheid voor genoemde delicten.
Het hof deelt de conclusie van de rapporteur niet. Het hof is van oordeel dat, gelet op de geconstateerde persoonlijkheidstoornis en de zeer zwakke onderliggende structuur van verdachte, de bewezenverklaarde feiten hem enigszins verminderd kunnen worden toegerekend.
Op grond van het bovenstaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: pistool (merk Colt, model 1911 A1, kaliber .45) met zeven bijpassende volmantelpatronen (kaliber .45), die aan verdachte toebehoren, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57, 77b, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55, derde lid, van de Wet wapens en munitie.
De vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], per adres: [postadres], heeft zich als benadeelde partij in eerste aanleg in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 1.818,-- ingediend.
Nu de benadeelde partij [benadeelde partij] in eerste aanleg niet ontvankelijk is verklaard in haar vordering, en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, kan haar vordering buiten beschouwing blijven.
[nabestaande], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij in eerste aanleg in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 5.477,14 ingediend.
De rechtbank in eerste aanleg heeft de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] voor een bedrag van € 2.950,44 toegewezen en voor het overige haar niet ontvankelijk in haar vordering verklaard.
Nu de benadeelde partij [nabestaande] door de rechtbank in eerste aanleg voor het restant van de vordering voor een bedrag van € 2.526,70 niet ontvankelijk is verklaard en niet is gebleken dat de benadeelde partij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep voor dit restant van de vordering heeft gevoegd, dient dit restant buiten beschouwing te blijven.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande] zal tot een bedrag van € 2.950,44 worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door haar tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 van parketnummer 16/028061-01 en onder parketnummer 16/130039-01 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van 9 (NEGEN) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een pistool (merk Colt, model 1911 A1, kaliber .45) met zeven bijpassende volmantelpatronen (kaliber .45).
Veroordeelt de verdachte, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [nabestaande], wonende te [adres], € 2.950,44 ( tweeduizend negenhonderdvijfig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de ten uitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten, tot heden begroot op nihil.
Verstaat dat [nabestaande] door de eerste rechter voor het overige in de civiele actie niet ontvankelijk is verklaard.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande], te betalen een som geld ten bedrage van € 2.950,44 ( tweeduizend negenhonderdvijftig euro en vierenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 39 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Fasseur, Den Ottolander en Haentjens, in tegenwoordigheid van mr. Plas als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2002.