ECLI:NL:GHAMS:2002:AF5519

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002109-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Splinter-van Kan
  • A. Lukács
  • J. Dekkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 december 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 50 kilogram heroïne op 7 september 2001. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte samen met anderen deze hoeveelheid heroïne had vervoerd. De verdachte had de heroïne ter vervoer aangeboden aan een medeverdachte, die deze per auto naar België zou uitvoeren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, maar het hof verhoogde deze straf naar 4 jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof nam daarbij in overweging dat de verdachte had bijgedragen aan de grensoverschrijdende handel in harddrugs en dat hij enkel uit winstbejag had gehandeld. De verdachte had geen eerdere justitiële contacten en het hof hield rekening met een reclasseringsrapport. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het bewezenverklaarde strafbaar. De inbeslaggenomen voorwerpen werden deels verbeurd verklaard, terwijl andere voorwerpen aan de rechthebbende werden teruggegeven. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters Splinter-van Kan, Lukács en Dekkers aanwezig waren, met mr. Rupert als griffier.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002109-02
datum uitspraak 30 december 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te Amsterdam van 6 juni 2002
in de strafzaak onder parketnummer 13/127269-01
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
Beperkt appel
Het hoger beroep van de verdachte en van de officier van justitie is blijkens mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2002 en in hoger beroep van 21 november en 17 december 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -voorzover in hoger beroep aan de orde- ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, met dien verstande dat
hij op 7 september 2001 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ongeveer 50 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, immers heeft verdachte opzettelijk ongeveer 50 kilogram van een materiaal bevattende heroïne ter vervoer aangeboden aan [medeverdachte], welk goed die [medeverdachte] per auto naar België zou uitvoeren.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte niet wist noch had kunnen vermoeden of behoeven te weten dat de twee sporttassen, die hij op 7 september 2001 in Rotterdam heeft opgehaald en naar de woning van zijn broer in Amsterdam heeft gebracht, heroïne bevatten. Hij heeft daartoe aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
- verdachte ervan uitging dat hij wiet had opgehaald voor de coffeeshop van zijn broer;
- het ophalen van handelshoeveelheden softdrugs hoort bij het dagelijks werk in een coffeeshop-met-vergunning;
- verdachte eerder softdrugs had gehaald voor zijn broer, maar dat dit de eerste keer was dat verdachte een grotere hoeveelheid dan een pond of een kilo ophaalde buiten Amsterdam en dat hij ook voor het eerst zelf geld meenam;
- verdachte de inhoud van de tassen niet hoefde te controleren, omdat de handelsrelatie met de leverancier in orde was;
- verdachte bij het terugrijden naar Amsterdam goed achter zich moest kijken, omdat de plaats waar de handelsvoorraad van een coffeeshop zich bevindt, geheim gehouden moet worden;
- de twee tassen geen 50 kilo kunnen hebben bevat;
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Er is tenminste sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft door niet deugdelijk te onderzoeken of de door hem meegenomen sporttassen wiet bevatten, zich willens en wetens bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat de sporttassen andere drugs zouden bevatten dan de drugs die hij voordien in gedachten had, zoals ook het geval is gebleken. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft samen met anderen een zeer grote hoeveelheid heroïne naar België uitgevoerd. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de grensoverschrijdende handel in - en verspreiding van - ongeveer 50 kilo harddrugs en aan de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit. Hierbij heeft verdachte enkel uit winstbejag gehandeld. Bovendien heeft verdachte het gebruik bevorderd van voor de volksgezondheid schadelijke middelen.
Het hof heeft rekening gehouden met blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 28 november 2001, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 24 januari 2002 opgemaakt door R. Leeuwenberg, reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland.
Al het voorgaande overwegende is het hof oordeel dat verdachte tot een zwaardere straf moet worden veroordeeld dan hem door de rechtbank is opgelegd, nu het bewezenverklaarde een zeer ernstig feit betreft.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten nummer 1 van de beslaglijst, waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het bewezenverklaarde is voorbereid.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten nummers 9 tot en met 12, 15 en 16, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, nu ten aanzien van die voorwerpen teruggave nog niet mogelijk is.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd: nummer 1 van de beslaglijst, waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Gelast de teruggave aan verdachte van de nummers 2 tot en met 8, 13, 14 en 18 tot en met 25 van de beslaglijst, waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Gelast ten behoeve van de rechthebbende de bewaring van de nummers 9 tot en met 12, 15 en 16 van de beslaglijst, waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Splinter-van Kan, Lukács en Dekkers, in tegenwoordigheid van mr. Rupert als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2002.
Mrs. Lukács en Dekkers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.