arrestnummer
rolnummer 23-001224-02
datum uitspraak 24 december 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam
van 4 april 2002
in de strafzaak onder parketnummer 13/127168-01
tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] op [...] 1980,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland te Almere.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 maart 2002 en in hoger beroep van 13 december 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet geheel verenigt.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
1. Primair: de enkelvoudige spiegelconfrontatie van de getuige [getuige 1] met de verdachte is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, nu de belangen van de verdachte willens en wetens zijn geschaad. Het is algemeen bekend dat een enkelvoudige spiegelconfrontatie geen betrouwbare confrontatie is; dit klemt temeer nu ook de mogelijkheid tot het houden van een foto- of video-osloconfrontatie bestond. Voorts is de spiegelconfrontatie ondeugdelijk uitgevoerd. De resultaten van deze confrontatie dienen te worden uitgesloten als bewijsmateriaal.
Indien dit verweer wordt verworpen, wordt subsidiair verzocht om aanhouding van de behandeling voor het oproepen van de volgende getuigen: verbalisant [getuige 2], die de spiegelconfrontatie heeft uitgevoerd, dhr. [getuige 1] en een getuige-deskundige teneinde een verklaring te kunnen afleggen over de gang van zaken met betrekking tot de spiegelconfrontatie.
2. De resultaten van geuridentificatie-proeven zijn niet geheel betrouwbaar, zodat onbekend is wat de bewijskracht hiervan is.
Het hof overweegt als volgt.
ad 1) Ten aanzien van het primair aangevoerde is het hof van oordeel dat aan de raadsman kan worden toegegeven dat het houden van een meervoudige oslo-confrontatie de voorkeur verdient boven de enkelvoudige confrontatie. Uit hetgeen door de raadsman is aangevoerd is echter niet aannemelijk geworden dat de belangen van de verdachte willens en wetens zijn geschaad, waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof acht de resultaten van de spiegelconfrontatie bruikbaar voor het bewijs, in het bijzonder nu deze steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het subsidiair aangevoerde verzoek tot het oproepen van de getuige [getuige 2] en [getuige 1] en een getuige-deskundige wordt afgewezen, nu de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.
ad 2) Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de geuridentificatie- proeven die zijn uitgevoerd op 12 november 2001 onbetrouwbaar zijn en buiten beschouwing dienen te worden gelaten, overweegt het hof dat uit de processen-verbaal met de nummers 1211011640 ARECAL (p. 941-943) en 1211011607 SIMBRU (p. 945-947) blijkt dat de geuridentificatie-proeven uitgevoerd door verbalisanten die respectievelijk als africhter/begeleider speurhonden en als hondengeleider met de betreffende speurhonden een certificaat Politie-speurhond menselijke geur, identificatietaak, hebben behaald. Nu ook overigens door de raadsman niet is aangegeven dat zich bij de uitvoering van deze geurproef onregelmatigheden hebben voorgedaan, verwerpt het hof dit verweer.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat verdachte:
op 8 juni 2001 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden (met een totale waarde van ongeveer fl. 1.800.000), toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij en zijn mededaders die [slachtoffer] een pistool tegen het hoofd gezet hebben en die [slachtoffer] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Je moet naar mij luisteren, anders schiet ik je door je poten", en die [slachtoffer] met het pistool tegen zijn hoofd hebben geslagen en dat hij en/of één van zijn mededaders één schot heeft gelost.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar.
Namens verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben een juwelier van een aanzienlijke hoeveelheid sieraden beroofd, waarbij ten aanzien van de juwelier geweld is toegepast en ook is gedreigd met geweld. Verdachte en zijn mededaders hebben de juwelier 's ochtends opgewacht, hem van achteren benaderd en met een vuurwapen op het hoofd geslagen. Hierbij is de kaak van het slachtoffer gebroken. Daarna hebben de verdachte en zijn mededaders hem onder bedreiging met vuurwapens gedwongen de kluis te openen, die zij vervolgens hebben leeggeroofd. Hierbij is een schot gelost; tenslotte zijn verdachte en zijn mededaders - nadat opnieuw een schot was gevallen - per gereedstaande scooter en auto gevlucht.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer van deze beroving zodanig angstig is geweest dat hij heeft gevreesd voor zijn leven. De advocaat van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het slachtoffer nog steeds lichamelijke en psychische klachten heeft tengevolge van het door verdachte en zijn mededaders gepleegde feit. Ook heeft het juweliersbedrijf zeer aanzienlijke materiële schade geleden, nu het bedrijf van nagenoeg de gehele handelsvoorraad is beroofd.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Het hof is van mening dat de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf te hoog is, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en omdat uit een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 oktober 2002 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld door de strafrechter.
De vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], vertegenwoordigd door mr. R.H. van Dijke, advocaat te Apeldoorn, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van EUR 180.000 ingediend.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van EUR 180.000 worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door hem tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag.
Het hof zal voorts, ter ondersteuning van de positie van de benadeelde partij, aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 27, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 goudkleurige hanger
- 2 goudkleurige herenhorloges zonder bandjes, Cartier
- 1 zwarte East Side baseballpet
- 1 zilverkleurig analoog horloge Rolex, nummers 580 en 93150 P02 op de band
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij], vertegenwoordigd door mr. R.H. van Dijke, advocaat te Apeldoorn EUR 180.000,- (HONDERDTACHTIGDUIZEND EURO) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat verdachte van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd voor zover het genoemde bedrag door een of meer anderen is voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] te betalen een som geld ten bedrage van EUR 180.000, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 780 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij door verdachte of door een derde in mindering strekt op de betalingsverplichting aan de Staat.
Bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de betalingverplichting aan de benadeelde partij.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte en diens onmiddellijke invrijheidsstelling.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verspyck Mijnssen, Wiewel en De Winter, in tegenwoordigheid van mr. Van Stein Callenfels als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2002.
Mr. Wiewel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.