ECLI:NL:GHAMS:2002:AF6967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001988-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Rodenburg
  • M. Swart
  • L. Lukàcs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met aanzienlijke hoeveelheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 8.911 gram cocaïne op 5 februari 2002 te Schiphol. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de invoer van deze aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, die bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De cocaïne is een middel dat op de lijst I van de Opiumwet staat en is schadelijk voor de gezondheid van gebruikers en de samenleving.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat de verdachte had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, en legde een gevangenisstraf op van 48 maanden. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had het feit niet gepleegd met het doel financieel beter te worden, maar in de hoop haar kinderen naar Nederland te kunnen laten komen. Desondanks had de verdachte eerder al twee keer voor een vergelijkbaar feit een veroordeling gekregen, wat meegewogen werd in de strafmaat.

De beslissing van het hof was dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsloten. De opgelegde straf was gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Het hof verklaarde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001988-02
datum uitspraak 6 december 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 29 mei 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15-030374-02 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Dominicaanse Republiek) op [datum] 1960,
wonende te [adres],
thans verblijvende in Kamp Zeist, Richelleweg 1-13, 3769 AZ Soesterberg.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 mei 2002 en in hoger beroep van 22 november 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat
zij op 5 februari 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8.911,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet, gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld, conform het vonnis van de rechtbank, tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 8.911,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Deze ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel onder dealers en/of verslaafden. Cocaïne is voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Derhalve komt alleen een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking. In dat verband wordt het door verdachte gedane verzoek om in aanmerking te komen voor een werkstraf afgewezen.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheid dat verdachte het strafbare feit niet heeft gepleegd met als doel er persoonlijk financieel beter van te worden, maar in de hoop tickets te ontvangen waardoor haar kinderen over zouden kunnen komen naar Nederland.
Voorts houdt het hof ook rekening met het feit dat verdachte blijkens een uittreksel van het Justitieel Documentatieregister de dato 1 oktober 2002, reeds tweemaal eerder is veroordeeld voor een dergelijk feit, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in te voeren.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 48 (ACHTENVEERTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Rodenburg, Swart en Lukàcs, in tegenwoordigheid van mr. Maliepaard als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2002.
Mrs. Swart en Lukàcs zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.