ECLI:NL:GHAMS:2002:AF6971

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002111-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Scholten
  • M. Veldhuisen
  • J. Voncken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelnemen aan een internationaal opererende criminele organisatie met het doel heroïne te vervoeren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op 20 mei 1956 in Groot-Brittannië, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein. Hij werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het vervoeren en aanwezig hebben van heroïne in Nederland en Groot-Brittannië. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen had deelgenomen aan deze organisatie in de periode van 1 januari 2000 tot en met 10 oktober 2000. De organisatie had als doel het plegen van misdrijven, waaronder het opzettelijk vervoeren van heroïne.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet in een leidinggevende rol had gefunctioneerd binnen de organisatie, wat leidde tot een lagere straf. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zijn deelname aan de organisatie, een aanzienlijke hoeveelheid heroïne had vervoerd, wat schadelijk is voor de gezondheid en vaak gepaard gaat met andere criminaliteit. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van vijf jaren geëist, maar het hof legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren op. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen waren. De uitspraak is gedaan door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin de rechters Scholten, Veldhuisen en Voncken zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 september 2002.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002111-01
datum uitspraak 26 september 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 26 juni 2001 in de strafzaak onder parketnummer13/127287-00 tegen
[verdachte]
geboren op 20 mei 1956 te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië),
wonende te [adres] (Groot-Brittannië)
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein.
De omvang van het hoger beroep
Het namens de verdachte ingestelde hoger beroep is niet gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2001, 4, 5 en 9 april 2001, 2 en 8 mei 2001, 5, 12, 20 en 26 juni 2001 en in hoger beroep van 5 en 21 maart 2002, 2 april 2002, 23 en 30 mei 2002, 22 augustus 2002 en 12 september 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover hier nog aan de orde, ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2001 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van die dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
De bewijslevering
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 10 oktober 2000 te Amsterdam en/of elders in Nederland en te Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en ene "[alias medeverdachte 2]" en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne, welke deelneming bestond uit het:
- houden van besprekingen en
- verschaffen van inlichtingen en het geven van aanwijzingen met betrekking tot de uitvoering van die misdrijven.
Voorzover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzititng is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het volgende misdrijf op:
Deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
De verdachte is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een internationaal opererende criminele organisatie die tot doel had het vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne in Groot-Brittanië en Nederland. Daartoe heeft de verdachte tezamen met zijn mededaders besprekingen gehouden, inlichtingen verschaft en aanwijzingen gegeven met betrekking tot het vervoeren van die hoeveelheden heroïne. Een door leden van die criminele organisatie naar Nederland vervoerde en in Nederland onderschepte partij heroïne betrof een grote hoeveelheid van ongeveer 125 kilo en was kennelijk bestemd voor verdere verspreiding onder handelaren en gebruikers. Heroïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof, terwijl de handel in en het gebruik van heroïne gepaard pleegt te gaan met vermogens- en andere criminaliteit. Aannemelijk is dat de verdachte uit louter winstbejag heeft gehandeld. Waar de rechtbank in haar vonnis stelt dat verdachte binnen de organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld, is het hof van oordeel dat dit uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken. Mede daarom komt het hof tot een lagere straf dan die door de rechtbank is opgelegd. De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 2 mei 2002 in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden is.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Scholten, Veldhuisen en Voncken, in tegenwoordigheid van Truijens en mr. Jas als griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 september 2002.