ECLI:NL:GHAMS:2002:AH9619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001923-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Scholten
  • A. Veldhuisen
  • J. Voncken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en strafmaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren in Suriname en thans verblijvende in Kamp Zeist, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig maanden voor het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 14.910,2 gram cocaïne op 15 februari 2002 te Schiphol. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van vier jaar. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had begaan, en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen eerdere veroordelingen in Nederland. Gezien de ernst van het feit en het winstbejag van de verdachte, oordeelde het hof dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van vier jaar passend was. Daarnaast heeft het hof beslist dat de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder de cocaïne en het verpakkingsmateriaal, aan het verkeer moeten worden onttrokken. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001923-02
datum uitspraak 26 november 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 24 mei 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15/030460-02 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [datum] 1944,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in Kamp Zeist te Soesterberg.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 mei 2002 en in hoger beroep van 12 november 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij
op 15 februari 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 14.910,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden, met aftrek van voorarrest. Namens verdachte is hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd onder meer de verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, te weten ongeveer 14.910,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Bij dit handelen heeft verdachte zich laten leiden door louter winstbejag. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in een dergelijke hoeveelheid cocaïne plegen gepaard te gaan met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 1 oktober 2002 blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten in Nederland is veroordeeld.
Al het voorgaande overwegende is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof zal de verdachte dienovereenkomstig veroordelen.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten cocaïne, verpakkingsmateriaal, een handdoek en een rolkoffer dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot de cocaïne het bewezenverklaarde feit is begaan en met behulp van de andere voorwerpen dit feit is begaan of voorbereid, terwijl het ongecontroleerde bezit van de cocaïne in strijd is met de wet en het ongecontroleerde bezit van die andere voorwerpen - nu de geur van cocaïne er mogelijk nog aan zit - in strijd is met het algemeen belang.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd 4 (VIER) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 14.910,2 gram cocaïne + verpakkingsmateriaal;
- een witte handdoek;
- een zwarte rolkoffer.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Scholten, Veldhuisen en Voncken, in tegenwoordigheid van Peeperkorn als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 november 2002.