ECLI:NL:GHAMS:2002:AN9570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001035-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Splinter-van Kan
  • A. Scholten
  • J. Koolschijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en zware mishandeling met buitensporig geweld en langdurige terrorisering van slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die beschuldigd werd van ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting en zware mishandeling van twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft met buitensporig geweld en op stuitende wijze deze slachtoffers gedurende een lange periode geterroriseerd. De feiten vonden plaats in Zeist, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] gedurende enkele dagen en [slachtoffer 2] over een periode van jaren heeft mishandeld en verkracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en dat de gedragingen van de verdachte een grove aantasting van de lichamelijke integriteit van de slachtoffers vormen, met mogelijk ernstige psychische gevolgen.

De rechtbank in eerste aanleg had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de bewijsconstructie heroverwogen. Het hof heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] als voldoende betrouwbaar beoordeeld, gesteund door deskundigenrapporten. De deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, wat zijn zelfcontrole beïnvloedt, en dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Dit heeft het hof in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in aanmerking zijn genomen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

arrestnummer: 150/02
rolnummer: 23-001035-01
datum uitspraak: 28 januari 2002
tegenspraak
G e r e c h t s h o f t e A m s t e r d a m
VERKORT ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 8 maart 2001
in de strafzaak onder parketnummer 16/140291-00
van
HET OPENBAAR MINISTERIE
tegen
[verdachte]
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 februari 2001 en in hoger beroep van 14 januari 2002.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd en de daarin vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
Bespreking van een bij pleidooi gedaan verzoek.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi het verzoek gedaan om stukken betreffende de behandeling door een psycholoog van [slachtoffer 1] aan het dossier te doen toevoegen en/of genoemde [slachtoffer 1] aan een psychologisch onderzoek te doen onderwerpen.
Dit verzoek is kennelijk bedoeld om de betrouwbaarheid van de getuige [slachtoffer 1] ter discussie te stellen.
Het hof is echter, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar zijn te achten. Deze verklaringen vinden immers op een zeer belangrijk punt steun in de bevindingen van de deskundigen. De verklaringen van de getuige [slachtoffer 1] kunnen dan ook, uiteraard met betrachting van de nodige behoedzaamheid, voor het bewijs worden gebezigd.
Aldus is de noodzaak tot toewijzing van het door de raadsman gedane verzoek niet gebleken. Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof geeft de voorkeur aan een andere dan de door de eerste rechter gebezigde bewijsconstructie en vindt daarin aanleiding het vonnis waarvan beroep te vernietigen.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij
- t.a.v. het onder 1 tenlastegelegde -
in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 5 augustus 2000 te Zeist meermalen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij toen en daar voornoemde [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat hij, verdachte:
- meermalen zijn penis in de vagina en de anus van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en
- meermalen in de mond van die [slachtoffer 1] heeft ge-urineerd en
- meermalen een of meer van zijn vingers in de vagina en de anus van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en
- stokjes in de vagina en de anus van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en
- meermalen een fles in de vagina en de anus van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en
heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] gedwongen zijn en/of haar eigen uitwerpselen op te eten,
bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen haar gezicht en elders tegen het lichaam heeft geslagen en
- tegen die [slachtoffer 1] op dreigende toon heeft gezegd dat zij zich moest uitkleden en voorover moest gaan staan en
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer 1] aan haar haren de slaapkamer in heeft getrokken en
- die [slachtoffer 1] met haar hoofd in de wc-pot heeft geduwd en
- aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
- t.a.v. het onder 2 tenlastegelegde -
in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 5 augustus 2000 te Zeist aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadiging van de bekkenbodem met scheuren van de binnenste en buitenste kringspier en scheur in de bekkenbodemspier, heeft toegebracht door opzettelijk flessen, althans soortgelijke voorwerpen, in de vagina en de anus van voornoemde [slachtoffer 1] in te brengen;
- t.a.v. het onder 3 tenlastegelegde -
in de periode van 1 juli 1996 tot 1 april 2000 te Zeist meermalen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij in die periode daar meermalen voornoemde [slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat hij, verdachte, zijn penis in de vagina en de anus en de mond van die [slachtoffer 2] heeft gebracht
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 2] meermalen tegen haar gezicht en elders tegen het lichaam heeft geslagen en
- tegen die [slachtoffer 2] op dreigende toon heeft gezegd dat zij bij hem moest komen en dat zij op haar knieën moest gaan zitten en
- het hoofd van die [slachtoffer 2] in het dekbed heeft geduwd en
- een pistool op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geplaatst en
- die [slachtoffer 2] heeft opgesloten in de woning waar zij verbleef en
- aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
- ten aanzien van 1 en 3 -
Verkrachting, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van 2 -
zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft met buitensporig geweld en op stuitende wijze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de eerste gedurende een aantal dagen en de tweede gedurende een periode van jaren, geterroriseerd en verkracht. Daarbij heeft hij bovendien genoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
De bewezenverklaarde gedragingen van verdachte vormen een zeer grove aantasting van de lichamelijke integriteit van genoemde slachtoffers en kunnen -naar de ervaring leert- voor dezen (ook) ernstige psychische gevolgen hebben.
Blijkens een uittreksel uit het Justitiëel Documentatieregister van 5 december 2001 is de verdachte meermalen voor misdrijven veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van een voorlichtingsrapport van 5 december 2000 betreffende verdachte, opgemaakt door M. Supusepa, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland, unit Amersfoort.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten is zodanig dat oplegging van een gevangenisstraf van 6 jaar in de rede ligt. Daar staat evenwel het volgende tegenover.
Omtrent verdachte is op 1 december 2000 door de zenuwarts/neuroloog/psychiater C.J.F. Kemperman een deskundigenverslag uitgebracht, dat -zakelijk weergegeven- onder meer als conclusie inhoudt:
- dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met onder andere borderline trekken, waardoor zijn zelfcontrole wordt beperkt en welke persoonlijkheidsstoornis zich enerzijds kenmerkt door een verhoogde kans op stemmingsfluctuaties, zoals (onredelijke) boosheid en anderzijds door een verminderde controle over woede en agressieve impulsen;
- dat impulsdoorbraken bij borderline problematiek over het algemeen heftig van aard zijn en dit ook bij verdachte zo lijkt te zijn geweest;
- dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht ten aanzien de hem tenlastegelegde feiten.
Voorts is omtrent verdachte is op 2 december 2000 door de psychologe drs. K.M. ten Brinck een deskundigenverslag uitgebracht, dat -zakelijk weergegeven- onder meer als conclusie inhoudt:
- dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling, in die zin dat sprake is van narcistisch-afhankelijke en antisociale persoonlijkheidskenmerken die aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde;
- dat deze persoonlijkheidstrekken in enige mate een rol hebben gespeeld bij verdachtes handelwijze met betrekking tot het hem tenlastegelegde;
- dat verdachte ten aanzien van het hem tenlastegelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
Het hof verenigt zich met de conclusie van genoemde deskundigen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, maakt die conclusie tot de zijne en zal daarom de duur van de op te leggen gevangenisstraf enigszins matigen.
Al het voorgaande in aanmerking nemende is het hof -met eenparigheid van stemmen- van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en dat oplegging van een gevangenisstraf van 5 jaren (zoals ook in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderd) passend en geboden is.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Splinter-van Kan, Scholten en Koolschijn, in tegenwoordigheid van Welmers als griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2002.