in de zaak nr. 0086/99 TC
de dato 2 april 2002
1.1. Op 23 april 1999 is een beroepschrift ingekomen van mr. A van A advocaten te Delft, ingediend namens een rechtspersoon naar Cypriotisch recht C Ltd. te D, Cyprus, belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het Hoofd van het douanedistrict Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 25 maart 1999, nummer T2.2 -XXXX t/m XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 6 oktober 1998, nummer T2.6-XXXX werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Namens belanghebbende is op 19 november 1999 een conclusie van repliek ingekomen. Op 10 december 1999 heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 23 januari 2001, alwaar aanwezig waren mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris. Daar zijn verschenen namens belanghebbende E en F van G te Rotterdam, gemachtigde. Laatstgenoemde heeft desgevraagd op 26 januari 2001 een machtiging overgelegd. Namens de inspecteur is verschenen mr. H. Partijen hebben beiden ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
1.5. Het dossier bevat de navolgende gedingstukken, welke als bijlagen bij deze uitspraak worden gevoegd:
A. het beroepschrift van 23 april 1999 met de daarbij horende volgende bijlagen:
A1) de uitspraak op bezwaar van 25 maart 1999, kenmerk T2.2-XXXX tot en met XXXX,
A2) motivering van het beroepschrift van 6 oktober 1999 met de daarbij behorende bijlagen:
- kopie tariefpost 2008;
- afschriften van de vijf bindende tariefinlichtingen van 25 februari 1998, nrs. XXXX.
B. het verweerschrift met de daarbij horende volgende bijlagen:
B1) de intrekking van de bindende tariefinlichtingen van 6 oktober 1998,
B2) het bezwaarschrift van 9 november 1998,
B3) de uitspraak op bezwaar (idem aan A1),
B4) een brief van de Nederlandse douane van 19 november 1998,
B5) verslag van een gesprek tussen belanghebbende en de douane op 10 maart 1999,
B6) vijf afschriften van de bindende tariefinlichtingen (idem aan A2).
C. de conclusie van repliek van 19 november 1999 met de daarbij horende volgende bijlagen:
C1) brief van I van 5 augustus 1998,
C2) verslag van 3 februari 1997.
D. de conclusie van dupliek, ingekomen op 10 december 1999.
2.1. Op 5 december 1997 is ten name van belanghebbende een bindende tariefinlichting afgegeven met het nummer XXXX voor:
'verduurzaamde abrikozen met toegevoegde kristalsuiker (maximaal 79 gewichtspercenten) verpakt in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 1 kilogram'. De inspecteur heeft de goederen ingedeeld in tariefpost 2008 50 61 00 00 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT).
Op 26 februari 1998 zijn ten name van belanghebbende nog eens vier bindende tariefinlichtingen afgegeven:
- een tariefinlichting onder nummer XXXX voor 'verduurzaamde appels met toegevoegde kristalsuiker (maximaal 79 gewichtspercenten) verpakt in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 1 kilogram. De inspecteur heeft deze goederen ingedeeld in post 2008 99 49 30 00 van het GDT.
- een tariefinlichting onder nummer XXXX voor 'hazelnoten met toegevoegde kristalsuiker (maximaal 79 gewichtspercenten) verpakt in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 1 kilogram'. Deze goederen zijn ingedeeld in post 2008 19 19 10 00 van het GDT.
- een tariefinlichting onder nummer XXXX voor 'ongebrande grondnoten met toegevoegde kristalsuiker (maximaal 79 gewichtspercenten) verpakt in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 1 kilogram'. Deze goederen zijn ingedeeld in post 2008 11 94 00 00 van het GDT.
- een tariefinlichting onder nummer XXXX voor 'zonnebloempitten met toegevoegde kristalsuiker (maximaal 79 gewichtspercenten) verpakt in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 1 kilogram'. De inspecteur heeft deze goederen ingedeeld in post 2008 1919 90 00 van het GDT.
Als motivering voor de indeling van de goederen is in alle bindende tariefinlichtingen vermeld: 'toepassing algemene regel 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, de tekst van GN-code 2008, .....(onderverdelingen)'.
2.2. De in de bindende tarieflichtingen genoemde goederen hebben, voordat de suiker werd toegevoegd, de volgende behandelingen ondergaan:
- de abrikozen zijn geschild, ontpit, gedroogd, gesneden en licht gezwaveld,
- de appels zijn geschild, ontpit, gedroogd en gesneden,
- de hazel- en grondnoten zijn gedopt, gedroogd en gekalibreerd, en
- de zonnebloempitten zijn geoogst gereinigd, gedroogd en gekalibreerd,
Bij de abrikozen en de appels hecht de toegevoegde suiker zich aan de vruchten, en geven de vruchten smaak af aan de suiker, bij de noten is dit niet het geval.
2.3. Na overleg met belanghebbende zijn op 6 oktober 1998 bij beschikking, nummer T2.6-XXXX, alle sub 2.1. genoemde bindende tariefinlichtingen op grond van artikel 9 van het Communautair douanewetboek (CDW) per 1 oktober 1998 ingetrokken. Als reden voor het intrekken van de bindende tariefinlichtingen heeft de inspecteur genoemd, dat hij van mening is dat de indeling van de goederen onder post 2008 bij nader inzien onverenigbaar is met de tekst van die post. Vanwege de wijziging van het in de tariefinlichtingen ingenomen standpunt heeft de inspecteur aan belanghebbende een overgangstermijn van drie maanden geboden (tot en met 31 december 1998) om bij invoer in de EG alsnog een beroep te doen op deze bindende tariefinlichtingen. In het onderhavige geval staat vast dat voor alle bindende tariefinlichtingen de juiste en volledige gegevens zijn verstrekt. Tegen de beschikking van 6 oktober 1998 heeft belanghebbende op 9 november 1998 een bezwaarschrift ingediend.
3.1. In geschil is primair het antwoord op de vraag of de litigieuze bindende tariefinlichtingen in dit geval op grond van wettelijke bepalingen kunnen worden ingetrokken, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2. Subsidiair is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag onder welke post van het GDT de goederen moeten worden ingedeeld.
3.3. De in 3.1. bedoelde wettelijke bepalingen luiden als volgt:
Artikel 9 van het CDW:
"1. Een voor belanghebbende gunstige beschikking wordt ingetrokken of gewijzigd indien, in andere dan de in artikel 8 genoemde gevallen, aan een of meer daaraan verbonden voorwaarden niet is of niet meer wordt voldaan.
2. Een voor de belanghebbende gunstige beschikking kan worden ingetrokken wanneer degene tot wie zij is gericht, niet voldoet aan een verplichting die, in voorkomend geval, ingevolge deze beschikking op hem rust.
3. De intrekking of wijziging van de beschikking wordt bekendgemaakt aan degene tot wie zij is gericht.
4. De intrekking of de wijziging van de beschikking wordt van kracht op de datum waarop zij wordt bekendgemaakt. In uitzonderlijke gevallen en voorzover de rechtmatige belangen van degene tot wie de beschikking is gericht, zulks vereisten, kunnen de douaneautoriteiten het van kracht worden echter op een latere datum doen ingaan.".
Artikel 12, lid 4, van het CDW:
"Een bindende inlichting is, gerekend vanaf de datum waarop zij wordt verstrekt, gedurende zes jaar geldig indien zij op het tarief, en gedurende drie jaar geldig indien zij op de oorsprong betrekking heeft. (…)".
Artikel 12, lid 5, van het CDW:
"Een bindende tariefinlichting verliest haar geldigheid wanneer zij:
a. op tariefgebied:
i. ten gevolge van de vaststelling van een verordening niet meer met het aldus vastgestelde recht in overeenstemming;
ii. niet langer verenigbaar is met de uitlegging van één van de nomenclaturen als bedoeld in artikel 20, lid 6:
- op communautair niveau, door een wijziging in de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur of door een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;
- op internationaal niveau, door de werelddouaneorganisatie, in 1952 in het leven geroepen onder de naam "Internationale Douaneraad", vastgestelde indelingskennisgeving of wijziging van de toelichtingen op de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen;
iii. overeenkomstig artikel 9 wordt ingetrokken of gewijzigd en mits de verkrijger van de inlichting daarvan vooraf kennis wordt gegeven.
(…)".
4. Het standpunt van belanghebbende
Er ontbreekt een wettelijke grondslag voor het intrekken van de bindende tariefinlichtingen. Aan de onderwerpelijke bindende tariefinlichtingen zijn geen voorwaarden verbonden als bedoeld in artikel 9 van het CDW, waaraan had moeten worden voldaan. Artikel 9 van het CDW is dus niet van toepassing. Dit artikel biedt evenmin ruimte om een bindende tariefinlichting in te trekken op grond van een gewijzigde opvatting van de douaneautoriteiten over de toepasselijke tariefpost. In artikel 12, lid 5, van het CDW is nauwkeurig en limitatief omschreven in welke gevallen een bindende tariefinlichting haar geldigheid verliest. Het voortschrijdend inzicht van een inspecteur kan de rechtszekerheid die de bindende tariefinlichting tegenover de douaneautoriteiten beoogt te verschaffen, niet teniet doen.
5. Het standpunt van de inspecteur
Het overeenstemmen van de goederenomschrijving met de goederencode vormt een voorwaarde voor het afgeven van een bindende tariefinlichting. Naar aanleiding van een monsteronderzoek bij latere zendingen, is opnieuw de tariefindeling van deze goederen beoordeeld en geconcludeerd dat in de bindende tariefinlichtingen een onjuiste tariefpost was vermeld. Een voorwaarde voor het afgeven van een bindende tariefinlichting is dat er overeenstemming moet bestaan tussen de goederenomschrijving en de gebruikte goederencode. Nu bedoelde overeenstemming niet meer bestaat, is aan de voorwaarde dat er overeenstemming moet zijn tussen deze twee gegevens niet voldaan en is de intrekking op grond van artikel 9, lid 1, van het CDW terecht gebeurd. Met belanghebbende is overleg gevoerd alvorens tot intrekking over te gaan. Vervolgens zijn de bindende tariefinlichtingen onder verwijzing naar artikel 9, lid 1, van het CDW ingetrokken. In artikel 12, lid 5, letter a, onder iii, van het CDW is deze mogelijkheid expliciet neergelegd. Een zogenoemde "blote vergissing" van de douaneautoriteit kan op deze wijze worden hersteld.
6.1. Aan belanghebbende zijn bindende tariefinlichtingen verstrekt, die de douaneautoriteiten onder bepaalde wettelijk omschreven voorwaarden voor een termijn van zes jaar binden. Ingevolge artikel 9, lid 1, van het CDW verliest een bindende inlichting haar geldigheid binnen deze termijn, wanneer de douaneautoriteit deze intrekt indien, in andere dan de in artikel 8 van het CDW genoemde gevallen, aan een of meer daaraan verbonden voorwaarden niet is of niet meer wordt voldaan.
6.2. In rechtsoverweging 28 van zijn arrest van 29 januari 1998, C-315/96, Jur. 1998, blz. I-0317) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overwogen: "Zoals de Raad en de Commissie terecht hebben opgemerkt, heeft de bindende tariefinlichting tot doel de marktdeelnemer de nodige zekerheid te geven wanneer zich twijfel voordoet omtrent de indeling van een goed in de bestaande douanenomenclatuur, zodat hij beschermd is wanneer de douaneautoriteiten naderhand hun standpunt omtrent de indeling van de goederen wijzigen. Een dergelijke inlichting heeft daarentegen niet tot doel en kan niet tot gevolg hebben, dat de marktdeelnemer gevrijwaard blijft van iedere latere wijziging door de gemeenschapswetgever van de tariefindeling waarop hij zich beroept. (…).".
6.3. Naar de inspecteur heeft gesteld, en belanghebbende heeft betwist, zou artikel 9, lid 1, van het CDW, in verbinding met artikel 12, lid 5, letter a, onder iii, van het CDW, niettemin een wettelijke grondslag bieden om een in een bindende tariefinlichting ingenomen standpunt binnen de termijn van zes jaar te wijzigen. Daartoe heeft de inspecteur aangevoerd dat als een aan een bindende tariefinlichting verbonden voorwaarde als bedoeld in de eerst vermelde bepaling mede moet worden aangemerkt de voorwaarde dat de verstrekte tariefinlichting in overeenstemming moet zijn met de volgens de douaneautoriteit, die de inlichting heeft verstrekt, juiste tariefpost, zodat bij wijziging van standpunt dienaangaande sprake is van een situatie dat niet meer aan een aan de bindende tariefinlichting verbonden voorwaarde wordt voldaan.
6.4. In het vorenoverwogene ziet de Douanekamer aanleiding het Hof van Justitie op de voet van artikel 234 EG het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken inzake na te melden vraag.
De Douanekamer verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vraag:
Biedt artikel 9, lid 1, van het CDW in verbinding met artikel 12, lid 5, letter a, punt iii, van het CDW voor de douaneautoriteiten de wettelijke grondslag om een bindende tariefinlichting in te trekken, wanneer zij het daarin vastgelegde standpunt omtrent de interpretatie van de voor de tariefindeling van deze goederen toepasselijke wettelijke bepalingen wijzigen, ook al geschiedt die wijziging binnen meergenoemde termijn van zes jaar?
De Douanekamer houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan over deze vraag.
Aldus gewezen in raadkamer op 2 april 2002 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, H.J. Bokhorst, mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier.
De griffier: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 2 april 2002.