ECLI:NL:GHAMS:2002:AO1500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0117/99
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.W.M. Tijnagel
  • H.J. Bokhorst
  • J.J.A.M. Kennis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindende tariefinlichting en intrekking door douaneautoriteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2002 uitspraak gedaan over de intrekking van een bindende tariefinlichting die was verstrekt aan A B.V. De bindende tariefinlichting, die op 15 januari 1999 was afgegeven, betrof de indeling van een product, namelijk kandelaren van glas, onder goederencode 9405 50 00 90. De inspecteur van de douane had deze inlichting op 19 maart 1999 ingetrokken, omdat er volgens hem geen overeenstemming bestond tussen de goederenomschrijving en de goederencode. Belanghebbende, A B.V., was van mening dat de intrekking in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat zij erop had vertrouwd dat de indeling bindend was voor de komende jaren.

De Douanekamer van het Gerechtshof heeft de vraag aan de orde gesteld of de douaneautoriteiten op basis van artikel 9, lid 1, van het CDW, in verbinding met artikel 12, lid 5, letter a, onder iii, van het CDW, de bindende tariefinlichting konden intrekken. De inspecteur stelde dat de intrekking gerechtvaardigd was omdat de bindende tariefinlichting niet meer in overeenstemming was met de juiste tariefpost, zoals vastgesteld door de douaneautoriteit. De Douanekamer heeft besloten om een prejudiciële beslissing te vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de vraag of de douaneautoriteiten de bindende tariefinlichting konden intrekken binnen de termijn van zes jaar.

De uitspraak van het Gerechtshof benadrukt het belang van de bindende tariefinlichting voor marktdeelnemers en de voorwaarden waaronder deze kan worden ingetrokken. De beslissing is in het openbaar uitgesproken en houdt in dat het Hof van Justitie zal moeten oordelen over de juridische grondslagen voor de intrekking van bindende tariefinlichtingen door de douaneautoriteiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 0117/99 TC
de dato 2 april 2002
1. De procedure
1.1. Op 17 juni 1999 is een beroepschrift ingediend door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te B, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict X (hierna: de inspecteur) van 20 mei 1999, nr. XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 19 maart 1999, nr. XXXX bij welke beschikking de bindende tariefinlichting met nummer XXXX is ingetrokken - werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 20 februari 2001 alwaar aanwezig waren mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris. Daar zijn verschenen namens belanghebbende C van A en E, en namens de inspecteur drs. F, mr. G en H. Ter zitting heeft belanghebbende een voorbeeld van het product XXXX overgelegd.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
1.5. Het dossier bevat de navolgende gedingstukken, welke als bijlagen bij deze uitspraak worden gevoegd:
A. het beroepschrift van 12 juni 1999 met de daarbij horende volgende bijlagen:
A1) de beschikking intrekking bindende tariefinlichting van 19 maart 1999, nr. XXXX,
A2) de uitspraak op bezwaar van 20 mei 1999, nr. XXXX,
A3) een brochure A van 1999, (op pagina 23 staat een foto van het
onderhavige product),
A4) een brief van A Distribution aan de Tariefcommissie van 24 augustus 1999,
A5) een brief van A Distribution aan de Tariefcommissie van 25 augustus 1999.
B. het vertoogschrift met de daarbij horende volgende bijlagen:
B1) de aanvraag van de bindende tariefinlichting van 12 januari 1999 met de daarbij overgelegde stukken,
B2) de bindende tariefinlichting van 15 januari 1999, nr. XXXX,
B3) de beschikking intrekking bindende tariefinlichting (idem aan A1)
B4) het bezwaarschrift van 29 maart 1999,
B5) een brief van de inspecteur van 19 april 1999, nr. XXXX,
B6) de uitspraak op bezwaar (idem aan A2),
B7) foto's.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 12 januari 1999 heeft belanghebbende een aanvraag voor een bindende tariefinlichting gedaan voor een product van de firma A, aangeduid met het artikelnummer XXXX. In de aanvraag is het product bij vraag 5a als volgt omschreven: "kandelaars van glas, welke in een set van 2 stuks worden aangeboden. De ronde voet en de steel van de kandelaar is van mat glas, terwijl de kaarsenhouder de vorm van een tulp heeft en bestaat uit doorzichtig glas. De hoogte van de kandelaar bedraagt voor beiden 18 cm. Artikelnummer: XXXX". Belanghebbende gaf aan bij vraag 10 dat volgens haar goederencode 9405 50 00 90 van toepassing was. Als aanvullend gegeven is vermeld dat voor hetzelfde soort goed al eerder, onder nummer XXXX, een bindende tariefinlichting was afgegeven, waarbij het goed ook toen onder post 9405 50 00 van het GDT werd ingedeeld. Bij de aanvraag is een brochure van XXXX gevoegd, waarin foto's van het product XXXX, aangeduid als "IJskristal Paar", zijn opgenomen.
2.2. De inspecteur heeft op 15 januari 1999 met ingang van die dag onder nummer XXXX een bindende tariefinlichting afgegeven. In de bindende tariefinlichting werd het goed op dezelfde wijze omschreven als in de aanvraag. Het goed werd ingedeeld in post 9405 50 00 90 van de douanenomenclatuur. De indeling werd als volgt gemotiveerd: "De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, alsmede de tekst van GN-code: 9405.
2.3. Op 19 maart 1999 werd de bindende tariefinlichting met ingang van die dag ingetrokken met de volgende motivering:
"Bij nadere beschouwing en in overleg met de Douanepost Y is gebleken, dat de betreffende goederen dienden te worden ingedeeld als: Glaswerk voor tafel-, keuken, toilet of kantoorgebruik, etc. Deze goederen vallen onder goederencode: 7013.".
2.4. Ter zitting is door belanghebbende een voorbeeld van het product getoond, dat door de inspecteur als representatief is erkend. Het product dient als volgt te worden beschreven: Het product is een werk van glas (18 centimeter hoog), dat bestaat uit een ronde voet met een middellijn van 5 centimeter, waarop - geleidelijk overlopend - een steel zit van 10 centimeter lang. De steel gaat geleidelijk over in een "tulpachtige" kop, met een middellijn van 5 centimeter. De kop is zes centimeter lang; de bodem is holvormig. De voet en de steel zijn van mat glas, de tulp is van doorzichtig glas.
In het onderwerpelijke product kan een votiefkaars worden geplaatst, die dan als lichtbron dient.
Het getoonde product is in tweetal verpakt in een rechthoekige grijze doos, waarop in abstracte vorm in groen een kaars en kaarsenstandaards zijn weergegeven. Op de verpakking staat de naam van de leverancier XXXX vermeld en wordt het artikel aangeduid als "glass votive holder".
3. Het geschil
3.1. In geschil is primair het antwoord op de vraag of de litigieuze bindende tariefinlichting in dit geval op grond van wettelijke bepalingen kan worden ingetrokken, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2. Subsidiair is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag onder welke post van het GDT de goederen moeten worden ingedeeld.
3.3. De in 3.1. bedoelde wettelijke bepalingen luiden als volgt:
Artikel 9 van het CDW:
"1. Een voor belanghebbende gunstige beschikking wordt ingetrokken of gewijzigd indien, in andere dan de in artikel 8 genoemde gevallen, aan een of meer daaraan verbonden voorwaarden niet is of niet meer wordt voldaan.
2. Een voor de belanghebbende gunstige beschikking kan worden ingetrokken wanneer degene tot wie zij is gericht, niet voldoet aan een verplichting die, in voorkomend geval, ingevolge deze beschikking op hem rust.
3. De intrekking of wijziging van de beschikking wordt bekendgemaakt aan degene tot wie zij is gericht.
4. De intrekking of de wijziging van de beschikking wordt van kracht op de datum waarop zij wordt bekendgemaakt. In uitzonderlijke gevallen en voorzover de rechtmatige belangen van degene tot wie de beschikking is gericht, zulks vereisten, kunnen de douaneautoriteiten het van kracht worden echter op een latere datum doen ingaan.".
Artikel 12, lid 4, van het CDW:
"Een bindende inlichting is, gerekend vanaf de datum waarop zij wordt verstrekt, gedurende zes jaar geldig indien zij op het tarief, en gedurende drie jaar geldig indien zij op de oorsprong betrekking heeft. (…)".
Artikel 12, lid 5, van het CDW:
"Een bindende tariefinlichting verliest haar geldigheid wanneer zij:
a. op tariefgebied:
i. ten gevolge van de vaststelling van een verordening niet meer met het aldus vastgestelde recht in overeenstemming;
ii. niet langer verenigbaar is met de uitlegging van één van de nomenclaturen als bedoeld in artikel 20, lid 6:
- op communautair niveau, door een wijziging in de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur of door een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;
- op internationaal niveau, door de werelddouaneorganisatie, in 1952 in het leven geroepen onder de naam "Internationale Douaneraad", vastgestelde indelingskennisgeving of wijziging van de toelichtingen op de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen;
iii. overeenkomstig artikel 9 wordt ingetrokken of gewijzigd en mits de verkrijger van de inlichting daarvan vooraf kennis wordt gegeven.
(…)".
4. Het standpunt van belanghebbende
Door de afgifte van de bindende tariefinlichting heeft de inspecteur het vertrouwen opgewekt dat de indeling van het product bindend was voor de komende jaren en dat daar niet van zou worden afgeweken. Door de intrekking van de bindende tariefinlichting is het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden. Deze intrekking heeft een omzet- en winstderving voor de importeur tot gevolg.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. In het onderhavige geval bestaat er geen overeenstemming tussen de goederenomschrijving en de goederencode. In een dergelijk geval kan dan op grond van artikel 12, lid 5, onderdeel iii, van het CDW juncto artikel 9 CDW de bindende tariefinlichting worden ingetrokken. De aanvraag voor de bindende tariefinlichting is niet beoordeeld aan de hand van een monster, maar slechts op basis van een overgelegde catalogus met een totaaloverzicht van door belanghebbende te koop aangeboden producten. Het was toen niet onlogisch om het product onder post 9405 van het GDT in te delen, aangezien het hierbij uitsluitend ging om kaarsenhouders en aanverwante artikelen. Pas na overleg met de douanepost Y werd duidelijk dat de indeling van dit soort glaswerk in een bredere context moet worden gezien en toen ontstond het inzicht dat de indeling niet juist was.
5.2. Het is vaste rechtspraak van de Tariefcommissie dat de in Nederland ontwikkelde algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen rol spelen bij de communautaire wetgeving. Het al dan niet rechtsgeldig intrekken van de bindende tariefinlichting dient alleen te worden beoordeeld aan de criteria in het CDW.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Aan belanghebbende is een bindende tariefinlichting verstrekt, die de douane-autoriteiten onder bepaalde wettelijk omschreven voorwaarden voor een termijn van zes jaar binden. Ingevolge artikel 9, lid 1, van het CDW verliest een bindende inlichting haar geldigheid binnen deze termijn, wanneer de douane-autoriteit deze intrekt indien, in andere dan de in artikel 8 van het CDW genoemde gevallen, aan een of meer daaraan verbonden voorwaarden niet is of niet meer wordt voldaan.
6.2. In rechtsoverweging 28 van zijn arrest van 29 januari 1998, C-315/96, Jur. 1998, blz. I-0317) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overwogen: "Zoals de Raad en de Commissie terecht hebben opgemerkt, heeft de bindende tariefinlichting tot doel de marktdeelnemer de nodige zekerheid te geven wanneer zich twijfel voordoet omtrent de indeling van een goed in de bestaande douane-nomenclatuur, zodat hij beschermd is wanneer de douaneautoriteiten naderhand hun standpunt omtrent de indeling van de goederen wijzigen. Een dergelijke inlichting heeft daarentegen niet tot doel en kan niet tot gevolg hebben, dat de marktdeelnemer gevrijwaard blijft van iedere latere wijziging door de gemeenschapswetgever van de tariefindeling waarop hij zich beroept. (…).".
6.3. Naar de inspecteur heeft gesteld, en belanghebbende heeft betwist, zou artikel 9, lid 1, van het CDW, in verbinding met artikel 12, lid 5, letter a, onder iii, van het CDW, niettemin een wettelijke grondslag bieden om een in een bindende tariefinlichting ingenomen standpunt binnen de termijn van zes jaar te wijzigen. Daartoe heeft de inspecteur aangevoerd dat als een aan een bindende tariefinlichting verbonden voorwaarde als bedoeld in de eerst vermelde bepaling mede moet worden aangemerkt de voorwaarde dat de verstrekte tariefinlichting in overeenstemming moet zijn met de volgens de douaneautoriteit, die de inlichting heeft verstrekt, juiste tariefpost, zodat bij wijziging van standpunt dienaangaande sprake is van een situatie dat niet meer aan een aan de bindende tariefinlichting verbonden voorwaarde wordt voldaan.
6.4. In het vorenoverwogene ziet de Douanekamer aanleiding het Hof van Justitie op de voet van artikel 234 EG het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken inzake na te melden vraag.
7. De beslissing
De Douanekamer verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vraag:
Biedt artikel 9, lid 1, van het CDW in verbinding met artikel 12, lid 5, letter a, punt iii, van het CDW voor de douaneautoriteiten de wettelijke grondslag om een bindende tariefinlichting in te trekken, wanneer zij het daarin vastgelegde standpunt omtrent de interpretatie van de voor de tariefindeling van deze goederen toepasselijke wettelijke bepalingen wijzigen, ook al geschiedt die wijziging binnen meergenoemde termijn van zes jaar?
De Douanekamer houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan over deze vraag.
Aldus gewezen in raadkamer op 2 april 2002 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, H.J. Bokhorst, mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier.
De griffier: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 2 april 2002.