ECLI:NL:GHAMS:2003:AF3997

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001783-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mijnsberge
  • A. IJland-van Veen
  • J. van Atteveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van vrijheidsberoving, doodslag en brandstichting in relationele sfeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, doodslag, poging tot moord en brandstichting. De feiten vonden plaats in de relationele sfeer, waarbij de verdachte samen met haar mededader het slachtoffer, haar echtgenoot, op gewelddadige wijze van zijn vrijheid beroofde en hem mishandelde. De verdachte en haar mededader hebben het slachtoffer in een meterkast opgesloten, hem gedwongen in een auto te stappen en hem vervolgens ernstig mishandeld, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met opzet het leven van het slachtoffer wilde beëindigen, maar dat zij wel degelijk betrokken was bij de gewelddadige feiten. Het hof verwierp het beroep op psychische overmacht en legde een gevangenisstraf van 10 jaar op, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001783-02
datum uitspraak 27 januari 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Utrecht van 2 mei 2002 in de strafzaak onder
parketnummer 16-120239-01 en 16-120084-02
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting voor vrouwen te Breda.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 april 2002 en in hoger beroep van 13 januari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen. Van de dagvaardingen zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 2 primair in de eerste plaats is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 1, 2 primair in de tweede plaats en 3 en in de zaak met parketnummer 16-120084-02 is tenlastegelegd, met dien verstande dat zij
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 1 bewezenverklaarde:
in de periode van 18 juni 2001 tot en met 19 juni 2001 te Amersfoort en elders in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader opzettelijk wederrechtelijk
-één of meermalen die [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgegrepen en -tegen zijn wil- in een meterkast geduwd en/of laten stappen en/of die kast op slot gedaan en
-die [slachtoffer] -tegen zijn wil- vastgehouden in zijn woning aan de [adres slachtoffer] en
-die [slachtoffer] meegetrokken of meegenomen naar de slaapkamer in die woning aan de [adres slachtoffer] en/of de deur van die slaapkamer gesloten en die [slachtoffer] -tegen zijn wil- vastgehouden in de slaapkamer van die woning en
-tegen de wil van die [slachtoffer]- het slot van de voordeur van die woning op slot gedraaid en klemmen/schuiven op die voordeur gedaan en/of dichtgeschoven en aldus die [slachtoffer] belet die woning te verlaten en
-die [slachtoffer] -tegen zijn wil- meegenomen naar een auto en die [slachtoffer] plaats laten nemen in die auto en die [slachtoffer] -tegen zijn wil- in de kofferbak van die auto laten stappen en de kofferbak van die auto dichtgedaan en gesloten en met die personenauto weggereden en blijven rijden en die [slachtoffer] belet die auto te verlaten;
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 2 primair ten tweede bewezenverklaarde:
in de periode van 18 juni 2001 tot en met 19 juni 2001 in het arrondissement Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft en is zij, verdachte, en/of haar mededader toen en aldaar opzettelijk
bovenop die op de grond liggende [slachtoffer] gaan zitten en een hand op de mond van die [slachtoffer] gedrukt en gehouden en beide handen om de keel/hals van die [slachtoffer] gedaan en/of gebracht en/of met beide handen geduwd op de keel/hals van die [slachtoffer] en
één of meermalen die [slachtoffer] met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd en het lichaam geslagen en getrapt en/of geschopt en
meermalen die [slachtoffer] met kracht met een koevoet op/tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 3 bewezenverklaarde:
op 19 juni 2001 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer],
immers heeft haar mededader toen aldaar opzettelijk
op plaatsen/plekken in de woonkamer van die woning en elders in die woning opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid papier of één of meer andere brandbare stof(fen),
tengevolge waarvan de inboedel van die woning en goederen in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de belendende woningen en de zich in die woning en de belendende woningen bevindende goederen en levensgevaar voor de zich in die belendende woningen bevindende personen te duchten was;
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120084-02 bewezenverklaarde:
op 20 februari 2001 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met die ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg als volgt heeft gehandeld:
hebbende zij, verdachte en haar mededader [slachtoffer] vastgepakt aan de benen en vervolgens over de reling/balustrade van een balkon van een woning op de 2e verdieping aan de [adres slachtoffer] gegooid waardoor die [slachtoffer] naar beneden is gevallen en op een stenen binnenplaats terecht is gekomen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 2 primair ten tweede bewezenverklaarde:
Medeplegen van doodslag.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-120084-02 bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot moord.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2003 bij wege van strafuitsluitingsgrond een beroep gedaan op psychische overmacht, hiertoe stellende:
Cliënte mag dan weliswaar gewenst hebben dat [slachtoffer] voorgoed uit haar leven verdween vanwege al zijn pesterijen, zijn dood stond haar niet voor ogen.
Cliënte mag in haar relatie met de mededader [mededader] weliswaar een goede bondgenoot gevonden hebben om [slachtoffer], desnoods op hardhandige wijze in het gareel te krijgen, zij had niet de minste intentie om hem van het leven te beroven.
Het vervolgens door [mededader] op het slachtoffer uitgeoefende geweld, maakte dat zij zich gedwongen voelde niet voor [mededader] te kunnen "onder doen" en passief de gewelddadige feitelijkheden aan zich voorbij liet gaan en mogelijkerwijze actief enige vorm van niet-letaal geweld heeft uitgeoefend.
Op dat moment stond cliënte onder een zodanige door [mededader] opgeroepen psychische dwang, dat zij geen weerstand kon bieden aan de handelingen die zij alstoen heeft gedaan of juist heeft nagelaten.
Indien uw Hof het meent dat deze grond aanwezig is, dan dient cliënte ten aanzien van moord of doodslag ontslagen te worden van rechtsvervolging.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging reeds omdat de door de raadsman gestelde omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 20 februari 2001 gepoogd haar echtgenoot, [slachtoffer] van het leven te beroven. Hiertoe had zij de hulp van haar dochter ingeroepen Samen hebben zij het slachtoffer over het balkon van de tweede verdieping naar beneden gegooid. Het slachtoffer heeft deze weloverwogen poging hem van het leven te beroven overleefd maar liep hierbij zware verwondingen op.
In de periode van 18 juni 2001 tot en met 19 juni 2001 heeft verdachte samen met haar mededader het slachtoffer [slachtoffer] in zijn eigen woning van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden. Doel van deze vrijheidsberoving zou zijn geweest het slachtoffer te dwingen een verklaring op papier te laten zetten en te laten ondertekenen dan wel een verklaring te laten afleggen die middels een dictafoon op band zou worden opgenomen.
Tijdens deze vrijheidsberoving is het slachtoffer systematisch ernstig mishandeld.
Verdachte en/of haar mededader hebben [slachtoffer] in een meterkast laten plaatsnemen waarna de deur werd (af)gesloten. Voorts is het slachtoffer in de slaapkamer vastgehouden en is hem belet de woning te verlaten door de voordeur van die woning te vergrendelen. Vervolgens hebben verdachte en haar mededader het slachtoffer in een auto laten plaatsnemen. Enige tijd later werd het slachtoffer gedwongen in de kofferbak van de auto te stappen waarna die kofferbak is gesloten. Verdachte en haar mededader hebben het slachtoffer gebracht naar de rijksweg A28 ter hoogte van hectometerpaal 6.2, waar hij moest uitstappen. Toen het slachtoffer was gevallen is verdachte op hem gaan zitten en heeft hem met beide handen op de keel/hals geduwd terwijl haar mededader [slachtoffer] tegen zijn gezicht/hoofd en het lichaam heeft getrapt/geschopt en hem met een koevoet vele malen tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam heeft geslagen. Als gevolg van deze buitensporige mishandelingen is het slachtoffer overleden. Verdachte en haar mededader hebben, om sporen uit te wissen, het slachtoffer ontkleed en het ontzielde lichaam langs de snelweg achtergelaten. Aansluitend zijn verdachte en haar mededader naar de woning van het slachtoffer teruggekeerd om ook daar sporen van het misdrijf uit te wissen. Hiertoe heeft de mededader van verdachte op diverse plaatsen in de woonkamer en in de slaapkamer van die woning brand gesticht. De woning en de zich daarin bevindende goederen zijn hierdoor gedeeltelijk verbrand. Door deze brand bestond ook gevaar voor goederen in belendende woningen alsook levensgevaar voor de in die belendende percelen aanwezige personen.
De rechtsorde zeer ernstig geschokt door de bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft tevens gelet op de inhoud van:
-een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 5 december 2002, betreffende verdachte;
-een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Centrum Maliebaan te Utrecht van 9 augustus 2001, opgemaakt door R.A.A. Brands, reclasseringswerker;
-een rapport betreffende verdachte van het Pieter Baan Centrum, van 28 maart 2002 en ondertekend door H.E.W. Koornstra, psycholoog en H.D. Sierink, psychiater.
Laatstgenoemd rapport houdt onder meer in als conclusie -zakelijk weergegeven-:
Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest haar wil in vrijheid
-overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen.
Onderzochte was ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten lijdende aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis harer geestvermogens dat de in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 16-120084-02 tenlastegelegde feit haar slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend en het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 3 tenlastegelegde haar in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over.
Laatstgenoemd rapport houdt voorts als advies in -zakelijk weergegeven-:
Het risico op herhaling van agressieve delicten achten wij aanzienlijk. Betrokkenes frustratie is groot en de daaraan gerelateerde agressie wordt uiteindelijk onvoldoende geremd. Zodra zij zich gesteund voelt door een derde en het risico van het verlies van steun bij een conflict navenant kleiner is, wordt zij openlijker agressief.
Betrokkenes partnerkeuze wordt vanuit haar persoonlijkheidsstroornis voor een belangrijk deel bepaald door opportunistische motieven; betrokkene zoekt partners die haar steun kunnen bieden bij de frustraties die zij in het contact met anderen oploopt. Bij het uiten van haar frustraties is zowel sprake van fysieke agressie als van het uitbesteden van haar agressie aan een nieuwe partner. Betrokkene kan dan sterke gevoelens van frustratie bij de ander oproepen, doordat ze een groot appel doet op de ander en wil dat haar problemen opgelost worden, terwijl ze zich tegelijkertijd verzet, hetgeen leidt tot voortdurende verwijten van haar jegens de ander, ook wanneer haar hulp wordt geboden. Het risico is daardoor groot dat ook in toekomstige relaties de frustratie en daaraan gerelateerde agressie weer op zal gaan lopen, wat kan leiden tot ernstige agressieve delicten.
Om die reden adviseren wij betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Het hof is bovendien van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd nu
-bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond,
-de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld,
-de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
In verband met deze laatste omstandigheid is het hof voorts van oordeel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege dient te worden verpleegd.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 47, 57, 157, 282, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 2 primair in de eerste plaats is tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 16-120239-01 onder 1, 2 primair in de tweede plaats en onder 3 tenlastegelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 16-120084-02 tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van 10 (TIEN) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Mijnsberge, IJland-van Veen en Van Atteveld, in tegenwoordigheid van Bekker als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2003.