ECLI:NL:GHAMS:2003:AF4505
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- W. Wiewel
- A. Verspyck Mijnssen
- J. de Winter
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontvankelijkheid openbaar ministerie in belastingzaak
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, stond de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie centraal in het hoger beroep van L. Vermogensbeheer B.V. De zitting vond plaats op 7 februari 2003, waarbij de verdediging betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit, de loonbelastingkwestie. De rechtbank had eerder, op 22 juni 2001, het openbaar ministerie al niet-ontvankelijk verklaard voor het onder 2 tenlastegelegde feit, wat onherroepelijk was. Hierdoor was enkel het eerste feit nog aan de orde in hoger beroep.
Het hof overwoog dat de verdediging ten onrechte stelde dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor het tweede feit ook van toepassing zou zijn op het eerste feit. De rechter dient elk tenlastegelegd feit afzonderlijk te beoordelen, en het hof concludeerde dat er geen gebreken waren in de opsporing en vervolging van het feit dat nu in hoger beroep werd behandeld. De verdediging had ook aangevoerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, was overschreden. Het hof oordeelde echter dat, gezien de complexiteit van de zaak en de voortvarendheid van het openbaar ministerie, de redelijke termijn niet was geschonden.
De uitspraak van het hof was dat de preliminaire verweren van de verdediging werden verworpen, en de zaak werd voortgezet met de behandeling van de inhoudelijke aspecten van de belastingkwestie. De uitspraak werd gedaan door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin de rechters Wiewel, Verspyck Mijnssen en De Winter zitting hadden, met mr. Wolters als griffier. De uitspraak vond plaats op 14 februari 2003.