ECLI:NL:GHAMS:2003:AF5232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/03337
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Dutmer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende een aanslag inkomstenbelasting met betrekking tot zelfstandigenaftrek

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende een aanslag inkomstenbelasting. De belanghebbende, werkzaam als controleur en tevens ondernemer, claimt zelfstandigenaftrek voor haar onderneming, die bestaat uit de exploitatie van een fietsenstalling. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat de belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium van 1.225 uren, omdat de tijd die zij vanuit haar woning toezicht houdt op de fietsenstalling niet als feitelijk aan het drijven van een onderneming bestede uren kan worden aangemerkt. Desondanks wordt de zelfstandigenaftrek op grond van het vertrouwensbeginsel alsnog verleend, omdat de inspecteur in eerdere jaren deze aftrek wel had toegekend. Het Hof concludeert dat de belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek voor het jaar 1999, ondanks dat zij in loondienst is gaan werken. De uitspraak van de inspecteur wordt vernietigd en de aanslag wordt verlaagd naar een belastbaar inkomen van ƒ 19.239. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van de belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 4 oktober 2001, aangevuld door middel van een brief van 28 november 2001 en een van 11 december 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 augustus 2001, betreffende de aan belangheb-bende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1.2. De met dagtekening 23 februari 2001 opgelegde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 31.054. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot het vaststellen van het belastbare inkomen van belanghebbende op ƒ 19.239.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van 20 augustus 2002. Ter zitting is belanghebbende verschenen, alsmede namens de inspecteur mr. A.
1.6. Op 3 september 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan waarvan het pro-ces-verbaal op 17 september 2002 aangetekend aan partijen is verzonden.
1.7. Bij brief van 30 september 2002, ter griffie ontvangen op 1 oktober 2002, is door de inspecteur verzocht de mon-delinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 41 is tijdig op de rekening van het Hof bijgeschreven.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is sinds 2 maart 1999 in loondienst bij B te Z. Zij is gedurende 32 uur per week werkzaam in de functie van controleur. Daarnaast drijft belanghebbende sinds 1 september 1979 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van deze onderneming bestaan uit de exploitatie van een fietsenstalling, welke zich bevindt onder de woning van belanghebbende. Vanuit de woonkamer heeft belanghebbende zicht op de stallingsdeur.
2.2. De fietsenstalling is voor de huurders toegankelijk tussen 6.00 en 24.00 uur. Tegen betaling van een borgsom ontvangen de huurders een sleutel van het centrale deurslot. Tussen 24.00 en 06.00 uur is de deur voorzien van een nachtslot. In de fietsenstalling kunnen ongeveer 150 fietsen worden gestald. De huurders dienen aan het begin van de maand hun stallingshuur te voldoen, hetgeen geschiedt per kas of per postbank.
2.3. Bij belanghebbende is op 22 januari 2001 een boekenonderzoek gehouden onder meer met als doel het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting 1999 en is daarbij beperkt gebleven tot de beoordeling van de geclaimde zelfstandigenaftrek. Van dit boekenonderzoek is een rapport opgemaakt, gedagtekend 5 februari 2001. In dit rapport is voor zover hier van belang vermeld dat ten tijde van het bedrijfsbezoek 40 stallingsplaatsen, waarvan 38 fietsen en 2 bromfietsen, zijn verhuurd; dat de huur voor een fiets ƒ 18 per maand bedraagt en voor een bromfiets ƒ 30 per maand bedraagt; en dat belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium van artikel 44m, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
2.4. Voor het jaar 1999 deed belanghebbende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen van ¦ 19.239. De inspecteur corrigeerde dit belastbare inkomen door de geclaimde zelfstandigenaftrek van ƒ 11.815 niet in aftrek toe te laten en stelde het belastbare inkomen vast op ƒ 31.054. Het vastgestelde belastbare inkomen is door de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende uit hoofde van haar werkzaamheden die verband houden met de exploitatie van de fietsenstalling recht heeft op zelfstandigenaftrek, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur betwist. Niet in geschil is dat de exploitatie van de fietsenstalling kan worden aangemerkt als een onderneming.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
4.2. Ter zitting is namens belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht:
Al jaren doe ik de administratie van belanghebbende. De zelfstandigheid van belanghebbende heeft al vaker ter discussie gestaan, maar uiteindelijk is de zelfstandigenaftrek toch steeds aan haar toegekend. Belanghebbende is in maart 1999 voor 20 uur per week gaan werken en met ingang van 1 januari 2000 voor 32 uur per week. Belanghebbende besteedt op jaarbasis nog steeds meer dan 1225 aan de exploitatie van de fietsenstalling, ondanks het feit dat zij 32 uur per week bij B werkzaam is. De fietsenstalling is namelijk 7 dagen per week geopend. Ook het houden van toezicht vanuit de woning op de fietsenstalling moet worden gezien als werk in het kader van de onderneming. Een deel van de werkzaamheden van belanghebbende ten behoeve van de onderneming bestaan uit het toezicht houden op de stallingsdeur.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende opgemerkt:
In de jaren 1992 tot en met 1994 is de zelfstandigenaftrek inderdaad alsnog toegewezen. Daarvóór - 1984 tot en met 1988 - heeft al eens een correctie hiervoor plaatsgevonden of is de aftrek niet gevraagd. Ook voor de jaren 1995 en 1998 is de zelfstandigenaftrek verleend. In 1999 zijn de omstandigheden gewijzigd, omdat belanghebbende toen in loondienst is gaan werken bij B. Het toezicht in de woonkamer is niet vergelijkbaar met het toezicht van een suppoost in een museum. Deze uren tellen niet mee voor het voldoen aan het urencriterium. Ik acht het bovendien niet aannemelijk dat belanghebbende gedurende vijf uur per dag toezicht houdt op de stallingsdeur. Ten tijde van het boekenonderzoek in 2001 is aan belanghebbende medegedeeld dat vanwege het feit dat zij een dienstbetrekking had aanvaard de feiten en omstandigheden waren veranderd, zodat de zelfstandigenaftrek niet meer zou worden toegekend.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op zelfstandigenaftrek omdat zij dagelijks gemiddeld gedurende tenminste 5 uren toezicht op de fietsenstalling houdt en om die reden voldoet aan het criterium van 1.225 uur. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan nog toegevoegd dat de zelfstandigenaftrek ook in de jaren 1984 tot en met 1988, 1992 tot en met 1994 en 1995 tot en met 1998, al dan niet na bezwaar, is toegekend.
5.2. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in 1999 geen recht op zelfstandigenaftrek omdat belanghebbende geen 1.225 uur heeft besteed aan het feitelijk drijven van een onderneming. De inspecteur voert hiertoe het volgende aan. Naast haar dienstbetrekking bij B besteedt belanghebbende ongeveer 1 uur per week aan het opnemen van nieuwe huurders het innen van stallinggelden en de overige administratie. Belanghebbende stelt daarnaast vanuit haar woonkamer gedurende 5 uur toezicht te houden op de stallingsdeur. Het enkel aanwezig zijn in de woonkamer kan echter niet worden gezien als het feitelijk drijven van een onderneming. Het feit dat belanghebbendes woning uitzicht biedt op de fietsenstalling en zij eventuele onregelmatigheden in de stalling kan waarnemen, maken de woonuren nog niet tot aan het feitelijk drijven van een onderneming bestede uren.
5.3. Uit artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 volgt dat belanghebbende voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking komt, als zij in het onderhavige jaar tenminste 1.225 uren heeft besteed aan het feitelijk drijven van een onderneming. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk 1.225 uren heeft besteed aan het drijven van een onderneming. Het Hof komt tot dit oordeel doordat het de uren gedurende welke belanghebbende vanuit haar woonkamer toezicht houdt op de fietsenstalling, wat daar ook van zij, niet als feitelijk aan het drijven van een onderneming bestede uren aanmerkt. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat het houden van toezicht gedurende de overige uren van de dag, onder andere wanneer belanghebbende werkzaam is als controleur, kennelijk niet nodig is en het feit dat alleen huurders beschikken over een eigen sleutel waarmee toegang tot de fietsenstalling eigenhandig kan worden verkregen. Het feit dat belanghebbende vanuit haar woonkamer eventuele onregelmatigheden gemakkelijk kan waarnemen doet aan dit oordeel niet af.
5.4. Op grond van hetgeen onder 5.3 is uiteengezet zou belanghebbende geen recht hebben op zelfstandigenaftrek. Echter, belanghebbende heeft deze aftrek over de jaren voorafgaand aan 1999, al dan niet na bezwaar, wel toegewezen gekregen, zodat in zoverre moet worden gesproken van een uitdrukkelijke en weloverwogen gedragslijn van de inspecteur met betrekking tot de toekenning van de zelfstandigenaftrek. Eerst ten tijde van het boekenonderzoek in januari 2001 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij niet voldoet aan het urencriterium. Op grond van het vertrouwensbeginsel, inhoudende dat een belastingplichtige bij ongewijzigde omstandigheden in rechte aanspraak kan maken op het volgen van een gedragslijn als vorenbedoeld tot deze is opgezegd, heeft belanghebbende dan ook in het onderhavige jaar recht op zelfstandigenaftrek. Immers van een opzegging van de gedragslijn is pas sprake in 2001 en van gewijzigde omstandigheden pas in maart 1999, zodat aan de opzegging en de gewijzigde omstandigheid van minder aanwezigheid thuis eerst volle betekenis toekomt voor het jaar 2000. Om die reden is het onderhavige beroep gegrond.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef, en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 1/2 (wegingsfactor) x € 322 = € 322. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 19.239;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 322 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de inspecteur het betaalde griffierecht ad ¦ 60 (= € 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 6 januari 2003 ter vervanging van de mondelinge uitspraak door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. Kreijns-Mostermans als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
a) Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
b) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
c) Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.