ECLI:NL:GHAMS:2003:AF5350
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. Verspyck Mijnssen
- J. Scholten
- M. de Winter
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ontnemingsvordering wegens wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2002. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de verplichting tot betaling van een bedrag van € 2.967.324,65 aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze verplichting opgelegd in het kader van een strafzaak waarin de veroordeelde was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, oplichting en valsheid in geschrifte. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat er nauwelijks onderzoeksactiviteiten hadden plaatsgevonden en dat de termijn voor het indienen van de ontnemingsvordering was overschreden. Het hof oordeelde dat de raadsman zijn bewering niet had onderbouwd en dat de wettelijke termijn voor het indienen van de ontnemingsvordering niet was overschreden. Het hof bevestigde dat de ontnemingsvordering ook kan worden ingediend als het vonnis in de hoofdzaak nog niet onherroepelijk is. De raadsman had ook aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof verwierp dit argument omdat de raadsman op de hoogte was van de uitspraak in de hoofdzaak. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en legde de verplichting tot betaling aan de staat opnieuw op.