ECLI:NL:GHAMS:2003:AF5964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/03058 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Dutmer
  • Mr. Kreijns-Mostermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak van de Belastingdienst inzake aftrekbaarheid van kosten voor gezinshulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, geboren in 1948 en ongehuwd, tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren. Het geschil betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, waarbij de inspecteur de door belanghebbende geclaimde buitengewone lasten ter zake van extra kosten voor gezinshulp niet heeft geaccepteerd. Belanghebbende had een belastbaar inkomen van ƒ 34.103 opgegeven, maar de inspecteur heeft dit gecorrigeerd naar ƒ 36.353, omdat de kosten van ƒ 2.250 voor gezinshulp niet konden worden aangetoond met de vereiste gedagtekende facturen.

De kern van het geschil is of belanghebbende recht heeft op een hogere buitengewone lastenaftrek voor uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden, specifiek in verband met de kosten van extra hulp in de huishouding. Belanghebbende heeft de kosten feitelijk gemaakt, maar heeft geen facturen overgelegd waarin de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld, zoals vereist door artikel 10b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. Belanghebbende betoogt dat de wijziging in de wetgeving, die deze vereiste introduceert, onredelijk is en dat de inspecteur deze bepaling niet mag hanteren.

Het Hof oordeelt dat de wetgever het recht heeft om de vereisten voor aftrek aan te scherpen en dat de ministeriële regeling niet het kader van het wetsartikel te buiten gaat. Het Hof stelt vast dat de inspecteur handelt overeenkomstig de wettelijke voorschriften door de vereiste facturen te verlangen. De uitspraak van het Hof is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien belanghebbende in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en belanghebbende kan binnen vier weken verzoeken om een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur, gedagtekend 21 maart 2002, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 februari 2003.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Voor het jaar 2000 heeft belanghebbende, geboren in 1948 en ongehuwd, door middel van een P-biljet aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 34.103. De inspecteur heeft tijdens de aanslagregeling dit belastbare inkomen gecorrigeerd door de geclaimde buitengewone lasten ten bedrage van ƒ 2.250 ter zake van extra kosten gezinshulp niet te accepteren. Het belastbare inkomen is door de inspecteur vastgesteld op ƒ 36.353.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende alsnog recht heeft op een hogere buitengewone lastenaftrek voor uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden en met name in verband met kosten van extra hulp in de huishouding. Niet in geschil is dat belanghebbende, die visueel is gehandicapt, de kosten ter zake van de extra gezinshulp als bedoeld in artikel 46, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) feitelijk heeft gemaakt en dat geen facturen met naam en adres van een hulp zijn overgelegd.
3. Belanghebbende stelt dat de kosten van ƒ 2.250 alsnog in aftrek kunnen worden gebracht en voert hiertoe het volgende aan. Sinds 1997 stelt artikel 10b van de Uitvoeringregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: Uitv. reg. Wet IB) als voorwaarde dat de kosten van een huishoudelijke hulp pas in aanmerking kunnen worden genomen indien deze kunnen worden aangetoond door middel van gedagtekende facturen, waarop duidelijk naam en adres van de hulp worden vermeld. Vóór 1997 heeft belanghebbende de kosten ter zake van de huishoudelijke hulp kunnen aftrekken door een getekende verklaring van de huishoudelijke hulp over te leggen. De consequentie dat deze verklaring, na voornoemde wetswijziging, niet langer afdoende is om deze kosten in aftrek te kunnen brengen, is volgens belanghebbende onredelijk. Volgens belanghebbende is de wetgever door de bewijslast van de belastingplichtigen op deze wijze te verzwaren buiten zijn bevoegdheid getreden. De inspecteur zou voornoemde litigieuze bepaling daarom niet mogen hanteren.
4. De inspecteur betwist het standpunt van belanghebbende en voert daartoe aan dat hij handelt overeenkomstig de wettelijke voorschriften door overlegging te verlangen van gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
5. Ingevolge artikel 46, aanhef en derde lid, onderdeel b, van de Wet IB worden als kosten ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt uitgaven voor extra gezinshulp, mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen administratieve voorwaarden. Anders dan belanghebbende wellicht meent, staat het de wetgever vrij de vereisten waaraan bepaalde uitgaven moeten voldoen om voor aftrek in aanmerking te komen, aan te scherpen. Wel dient de te dezer zake getroffen ministeriële regeling het kader van voornoemd wetsartikel niet te buiten te gaan. Artikel 10b van de Uitv. reg. Wet IB bepaalt dat de uitgaven voor gezinshulp als bedoeld in voornoemd artikel van de Wet IB slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Van deze nadere regelgeving kan naar 's Hofs oordeel niet worden gezegd dat die het kader van het wetsartikel waarop deze berust, te buiten gaat.
6. Het overwogene onder 5 wordt niet anders, indien de ministeriële regeling tot gevolg heeft dat een huishoudelijke hulp in voorkomende gevallen de ontvangen beloning als arbeidsinkomen zal verantwoorden. In de regelgeving is evenwel niet te lezen, zoals belanghebbende kennelijk doet, dat deze ten doel heeft de burger "zwarte werksters" te laten opsporen en nog minder dat deze de burger tot taak geeft zulks te doen. Het Hof is overigens niet geroepen, zoals belanghebbende mogelijk voorstaat, de innerlijke waarde en billijkheid der wet te beoordelen. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, bepaalt dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
7. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan de inspecteur.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 6 maart 2003 door mr. Dutmer lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.