Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar door de directeur Gemeentebelas-tingen Amsterdam, verweerder, betreffende de ten name van Y te Z opgelegde aan-slag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 1998, aan-slagnummer 0001.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 februari 2003.
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar;
- verklaart het beroep ongegrond voorzover het de litigieuze aanslag betreft; en
- gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ad € 29 aan belang-hebbende te vergoeden.
1. Op 1 januari 1998 waren belanghebbende en Y te Z (hierna: Y) gezamenlijk eige-naar van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: het object).
2.1. Aan Y is een aanslag onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 1998 (hierna: de aanslag) opgelegd. De aanslag heeft betrekking op het object, is gedagtekend 31 augustus 2000 en is genummerd 0001. Belanghebbende heeft op 6 oktober 2000 een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. Tot op de dag van de zitting heeft verweerder, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, geen uitspraak op dat bezwaarschrift gedaan.
2.2. Met betrekking tot de aanslag heeft verweerder wel een aan Y gerichte uitspraak op bezwaar gedaan. De dagtekening van die uitspraak is 18 maart 2002. Bij die uit-spraak heeft verweerder Y wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
2.3. Ter griffie is van belanghebbende op 22 april 2002 een beroepschrift met dagte-kening 19 april 2002 met betrekking tot de aanslag ingekomen.
3.1. Artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:
"Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld."
3.2. Artikel 253, vierde lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:
"Een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet kan mede worden ingediend door een belastingplichtige als bedoeld in het eerste lid wiens naam niet op het aanslagbiljet staat vermeld. Artikel 23, tweede lid, van de Algemene wet is van overeenkomstige toepassing."
3.3. Op grond van artikel 253, vierde lid, van de Gemeentewet kon belanghebbende bezwaar maken tegen de aanslag. Verweerder heeft verzuimd om binnen een jaar na de indiening van het bezwaarschrift een uitspraak op het bezwaarschrift te doen. Het Hof beschouwt het beroepschrift als te zijn gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende.
4. Artikel 220, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet luidt als volgt:
"Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:
(…)
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, (…)"
Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening onroerende zaakbelastingen 1997 van de Gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) luidt als volgt:
"Onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden terzake van binnen de ge-meente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
(…)
b een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, (…)"
5. Y was (mede-)eigenaar van het object op 1 januari 1998. Gelet op de onder 3.1 en 4 opgenomen bepalingen kon de aanslag ten name van Y worden opgelegd.
6. Met betrekking tot de onderhavige aanslag heeft Y van Gemeentebelastingen Am-sterdam een aanmaning met dagtekening 13 februari 2002 ontvangen. De kosten van de aanmaning bedragen € 4. Ter zitting heeft verweerder de toezegging gedaan dat deze aanmaningskosten komen te vervallen, omdat Y ten tijde van de aanmaning - gelet op het bezwaarschrift van belanghebbende en het uitstelbeleid van verweerder - niet in gebreke was.
7. Het Hof acht, gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting dat zij geen aanspraak maakt op vergoeding van proceskosten, geen termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 12 maart 2003 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in gea-nonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uit-spraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in minde-ring gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.